logo-sociale-alliantie6

Dossier 'Wat werkt bij de aanpak van armoede en schulden'

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

Door Hub Crijns

wat werktHet instituut Movisie, voor kennis en aanpak bij sociale vraagstukken, heeft in maart 2020 een feitendossier uitgebracht over ‘Wat werkt bij de aanpak van armoede en schulden’. Het dossier is een herziene versie van de dossiers ‘Wat werkt bij de aanpak van armoede’ uit 2016 en ‘Wat werkt bij schuldhulpverlening’ uit 2015. Omdat de thema’s ‘armoede’ en ‘schulden’ dicht bij elkaar liggen en overlap kennen, heeft Movisie ervoor gekozen om bij deze update van 2020 beide dossiers samen te voegen. In dit dossier zijn ook de recente (wetenschappelijke) publicaties over de thematieken van armoede en schulden verwerkt. Het interessante van dit Dossier is de koppeling van de thematieken armoede en schulden. Dat gebeurt tot op heden niet zo veel. Het tweede interessante is dat er nu een gegevensbank beschikbaar is met de stand van zaken voor het uitbreken van de coronacrisis. Dus kan na enige tijd van bijvoorbeeld een jaar vergeleken worden wat de stand van zaken daarna is en welke effecten de crisis heeft op de problematieken van armoede en schulden.

Opbouw van het Dossier

Armoede en schulden zijn hardnekkige problemen, met vaak een structureel karakter. Dat betekent dat individuen of huishoudens die ermee te maken krijgen daar veelal langdurig de consequenties van ondervinden. Veel mensen die in armoede leven of schulden hebben, hebben behalve met een financieel probleem vaak ook te maken met andere problemen, die elkaar wederzijds beïnvloeden. Zo kan een slechte gezondheid er bijvoorbeeld voor zorgen dat het moeilijk is om werk te behouden. Geldnood die daar het gevolg van is, kan stress opleveren, wat weer een negatieve invloed heeft op de gezondheid.
Het dossier biedt informatie over de meest actuele cijfers en feiten rond armoede en schulden, en geeft inzicht in wat werkt bij de aanpak van armoedeproblematiek en schuldhulpverlening in de praktijk. Het geeft professionals handvatten om zelf in de praktijk met deze problematiek aan de slag te gaan. In de inleiding staan de doelomschrijving, de definities van armoede en schulden, de gebruikte literatuur en een leeswijzer.
Het Dossier vervolgt met een deel over armoede. Hoofdstuk 2 geeft feiten en cijfers over armoede in Nederland, noemt de voor armoede kwetsbare groepen en gaat in op mechanismen bij armoede en psychologie van de schaarste. Het hoofdstuk eindigt met armoedebeleid. Hoofdstuk 3 beschrijft de aanpakken van armoede, wat wel werkt en wat niet werkt, de rol van beleidsmakers en andere uitvoerders. Het hoofdstuk eindigt met het noemen van een aantal veelbelovende aanpakken en het signaleren van lacunes en uitdagingen.
Vervolgens komt het deel over schulden aan bod. Hoofdstuk 4 inventariseert definities, zet feiten en cijfers rondom schulden op een rij en beschrijft de groepen die kwetsbaar zijn voor schulden. Dan volgen de gevolgen van schulden en een inventarisatie van wet- en regelgeving rondom schulden. Hoofdstuk 5 beschrijft de aanpakken van schulden, wat wel werkt en wat niet werkt, de rol van beleidsmakers en andere uitvoerders. Het hoofdstuk eindigt met een aantal veelbelovende aanpakken en het signaleren van lacunes en uitdagingen.
Het Dossier sluit met conclusies en aanbevelingen. De bijlagen geven een literatuurlijst en een schema met tien competenties, waarover een sociaal werker en maatschappelijke ondersteuner dient te beschikken. In deze signalering van het Dossier gaan we in vooral op de cijfers rond armoede en schulden in Nederland.

Feiten en cijfers rond armoede

Er zijn verschillende definities van armoede. De gehanteerde definitie heeft gevolgen voor beleidskeuzes en heeft daarmee consequenties voor mensen die in armoede leven. Dit maakt het armoedevraagstuk een politieke en morele kwestie. Het hoofdstuk opent dan ook met het weergeven van drie benaderingen van armoede: de objectieve en subjectieve benadering van armoede; de brede en smalle benadering; en de relatieve en absolute benadering. Eigenlijk zijn alle drie (zes) benaderingen van armoede belangrijk. De auteurs omschrijven armoede als situaties waarin mensen onvoldoende materiële, culturele en sociale middelen hebben, waardoor zij zijn uitgesloten van een levensstandaard die in de samenleving waarin zij leven als minimaal wordt gezien. Hierbij sluiten de auteurs enerzijds aan bij definities die armoede kaderen rondom een gebrek aan geld en inkomen en anderzijds bij definities die verwijzen naar het langdurig niet kunnen voorzien in een aantal levensbehoeften, wat gepaard gaat met achterstanden op het sociale vlak.
In de meeste gevallen is armoede een hardnekkig en langdurig probleem. Zelfs wanneer de economie weer aantrekt, is het voor de meeste mensen die in armoede leven moeilijk om op korte termijn uit die situatie te komen. Het overgrote deel van mensen die in armoede leven bevindt zich minstens drie achtereenvolgende jaren onder het niet-veel-maar-toereikend criterium. In Nederland zijn er 2,6 miljoen huishoudens die moeilijk kunnen rondkomen (Nibud, 2018). Uit het SCP-rapport Armoede in kaart 2018 wordt duidelijk dat voor de periode 2011-2016 rond de 605.000 Nederlanders langdurig in armoede leven. Deze groep mensen beslaat 64 procent van de totale groep mensen in armoede, en vormt 4,1 procent van de totale Nederlandse bevolking. Van deze groep mensen die langdurig in armoede leven werkt ongeveer de helft, namelijk 320.000 mensen (Divosa, 2019), vaak in flexibele en laagbetaalde banen. In 2017 hadden bijna 600.000 van alle Nederlandse huishoudens een inkomen onder de lage-inkomensgrens (dat is € 1.040 voor een alleenstaande, € 1.380 voor een alleenstaande ouder met één kind en € 1.960 euro voor een (echt)paar met twee kinderen). Huishoudens die ten minste vier jaar achtereenvolgens moeten rondkomen van een dergelijk laag inkomen worden gecategoriseerd als huishoudens met langdurig laag inkomen (CBS, 2019). In 2019 daalde de kans op armoede tot 7,5 procent van de huishoudens. Dit betekent dat in dat jaar 557.000 huishoudens een laag inkomen hadden, dit is 8.000 minder dan 2018 (CBS, 2018).
Bepaalde groepen zijn extra kwetsbaar voor het leven in armoede, de zogeheten risicogroepen. Onder de sociaal-economische risicogroepen vallen uitkeringsgerechtigden, werklozen en arbeidsongeschikten, zelfstandigen en laag (praktisch) opgeleiden. Onder de demografische risicogroepen vallen eenoudergezinnen, (tweeoudergezinnen met een laag inkomen, alleenstaanden onder de AOW-leeftijd en mensen met migratieachtergrond (inclusief nieuwkomers). In hoofdstuk 2.3 volgt een toespitsing van deze subgroepen binnen de huishoudens in armoede.
De auteurs benoemen kinderen niet als een speciale doelgroep, maar geven wel inzicht in de grootte van deze subgroep. In 2017 leefden zo’n 227.000 minderjarige kinderen in een huishouden met een laag inkomen. Dat is 1.000 meer dan het jaar ervoor. De daling die in 2014 werd ingezet, zette zich niet voort. In 2017 leefden zo’n 110.000 minderjarige kinderen langer dan vier jaar in een huishouden met een laag inkomen. Dit waren er 5.000 minder dan in 2016. Dit is een daling van 3,7 naar 3,5 procent. Ongeveer 40 procent van deze groep kinderen leeft in een eenoudergezin. Het overgrote deel, 63 procent, leeft in een bijstandsgezin (CBS, 2019).
De auteurs geven ook een overzicht van de spreiding van armoede in Nederland en naar de Nederlandse gemeenten. In die kaart valt vooral de armoede in Noord-Nederland op, naast de vier grote steden.

Feiten en cijfers rond schulden

Er zijn verschillende definities van schulden, zo blijkt uit de literatuur, en er is een verschil tussen lichte, risicovolle en problematische schulden. De auteurs beperken schulden tot vooral problematische schulden. Van problematische schulden is sprake als mensen niet in staat zijn om binnen 36 maanden aan hun afbetaalverplichtingen te voldoen. In deze definitie gaat het niet om de omvang of aard van de schulden, maar om de capaciteit om de schulden af te lossen. Een persoon of een huishouden loopt risico op problematische schulden als hij/zij voldoet aan een of meer van de volgende vijf indicatoren:

  1. Meer dan drie soorten achterstallige rekeningen.
  2. Een totale betalingsachterstand van meer dan 500 euro.
  3. Een of meer betalingsachterstanden voor de huur of hypotheek, de energierekening of de ziektekostenverzekering.
  4. Ten minste vijfmaal per jaar roodstand voor een gemiddeld bedrag van 500 euro.
  5. Een creditcardschuld van meer dan 500 euro

Naast de objectieve kant van schulden (de mate van aangegane schulden of betalingsachterstanden) is er ook de subjectieve kant (de beleving, de houding en het gedrag van een persoon bij het omgaan met schulden)
Bij schulden en het op orde brengen van schulden, bij hulpverlening rond schulden, spelen drie fasen een rol. De eerste fase bestaat uit primaire schuldpreventie, ofwel alles wat helpt om financiële problemen te voorkomen. De tweede fase bestaat uit het oplossen van schulden of de secundaire preventie ofwel alles doen om schulden af te lossen en te eindigen. De derde fase bestaat uit de nazorg of tertiaire preventie ofwel alles wat helpt om te voorkomen dat er schulden ontstaan.

Schulden van Nederlanders in beeld

Een op de vijf personen in Nederland heeft betalingsproblemen, zo blijkt uit het rapport ‘Financiële problemen 2018’ van het Nibud 2019. Dit aantal is gelijk gebleven in vergelijking met een meting uit 2015. Bij 11,5 procent van de gevallen gaat het om lichte betalingsproblemen en 8,0 procent heeft ernstige betalingsproblemen.
Omgerekend zijn er dus meer dan 700.000 huishoudens met ernstige betalingsproblemen. Daarvan hebben zo’n 95.000 huishoudens zich in 2017 gemeld bij de schuldhulpverlening, aldus cijfers van de NVVK in 2018. In 2018 daalde het aantal met bijna 10 procent tot 86.200 nieuwe aanmeldingen bij de leden van NVVK. Minder aanmeldingen betekent waarschijnlijk niet minder huishoudens met schuldproblemen. Het kan ook betekenen dat de drempels richting schuldhulpverlening hoog zijn.
Het Nibud stelt dat te weinig mensen met problematische schulden gebruikmaken van hulpverlening. 34 procent van hen ontvangt geen enkele vorm van hulpverlening en bij meer dan de helft ontbreekt professionele hulp. Een groot deel (40 procent) meent dat de problemen niet zo ernstig zijn dat zij daar (professionele) hulp bij nodig hebben.
Jungmann (lector Hogeschool Utrecht) vermoedt dat de groep mensen met problematische schulden groter is dan de nu bekende cijfers kunnen aantonen. Ze weet van wijkteams bij wie wijkbewoners aankloppen met hun financiële problemen. Deze mensen komen niet altijd bij de schuldhulpverlening terecht. Bij de NVVK is bekend dat zo’n 11.000 personen aan wijkteams hulp hebben gevraagd rondom schulden.
Mensen die zich aanmelden voor schuldhulpverlening brengen volgens het Nibud gemiddeld 43.300 euro aan schulden mee met gemiddeld veertien schuldeisers. Dit is 12.300 euro meer dan de gemiddeld 31.000 euro schuld die mensen hadden in 2008, aan het begin van de economische crisis. Waar huishoudens tien tot vijftien jaar geleden vooral betalingsachterstanden hadden op het gebied van consumptieve kredieten, wordt het grootste deel van de schulden inmiddels gevormd door achterstanden in betalingen van de vaste lasten en door schulden bij de overheid. De schulden hebben dus veel meer de primaire levensbehoeften bereikt zoals wonen en zorg. De grootste schuldeisers zijn in 2018: incasso-ondernemingen, de belastingdienst, zorgverzekeraars, gemeentelijke of regionale belastingen en woningdiensten, en het Centraal Justitieel Incassobureau, aldus het Nibud.
Blijkens de kaart van de regionale verdeling van huishoudens met problematische schulden komen de meeste voor in Zuid-Holland, Midden-Gelderland en Zuid-Limburg. Als regio’s met het risico veel problematische schulden te krijgen worden aangewezen de bovenste rand van Zuid-Holland, Utrecht, Flevoland, Twente en Groningen.
De groepen met schulden zijn vooral jongeren met een lage opleiding, alleenstaande ouders, sociale minima, werklozen, zzp’ers en verslaafden of mensen met ggz-problematiek. Ook huizenbezitters en ouderen kampen steeds vaker met financiële problemen. Grote gebeurtenissen in het leven zoals een scheiding, baanverlies, zelfstandig gaan wonen, kinderen krijgen, overlijden van partner en een verhuizing blijken een trigger voor financiële problemen. De financiële zelfredzaamheid van nieuwkomers laat te wensen over. Het blijkt dat een gemiddeld vluchtelingengezin al snel start met twaalfduizend euro schuld. Enerzijds door onwennigheid met de Nederlandse manier van omgaan met geld. Anderzijds door de complexe wet- en regelgeving rondom toeslagen, naheffingen en eigen risico bij de zorgverzekering plus hoge drempels hieromheen, zoals digitalisering en ingewikkeld taalgebruik.

Kans en valkuil van het Dossier

Er valt veel te leren in dit Dossier over armoede en schulden. Wat dat betreft is het een aanrader en dus een kans. Tegelijk vormt elk hoofdstuk door de aangehaalde literatuur een stevig leerstuk van theorieën, feiten, cijfers. Daar ligt een valkuil waardoor je door de vele bomen het bos niet meer kunt zien, en er ligt een valkuil omdat elk hoofdstuk al snel veronderstelt dat de lezer thuis is in armoede en schulden literatuur.
De oorzaken van armoede zijn te herleiden naar zes typen: 1 conjunctureel; 2 structureel; 3 demografisch; 4 cultureel; 5 institutioneel; en 6 individueel. De zes typen kunnen naast elkaar bestaan of in elkaar overlopen en moeten gezien worden als een samenhangend geheel. Als zevende type stellen de auteurs dat machtsverschillen bijdragen aan structurele armoede. Vervolgens zijn deze zeven typen oorzaken te herleiden naar drie niveaus: individu/gezin (microniveau), groep/organisatie (mesoniveau) en samenleving (macroniveau). En er kan gekeken worden naar interne verklaringen en externe verklaringen. Er is dus een heel scala van oorzaken van armoede.
Het bespreken van aanpakken en de kansen van slagen daarvan is daarom al complex. De aanpak dient meerdere typen te omvatten, zoals het systemisch, politiek en maatschappelijk en individueel type. Het niveau dient meegenomen te worden, evenals de interne of externe verklaringen. Bovendien lopen doelgroepen als het gaat om armoede sterk uiteen, en daar dient bij de aanpak dan ook naar gekeken te worden. De kans zou liggen in het aanbevelen van een aanpak, die recht doet aan alle typen, niveaus en verklaringen. Of dat zo goed mogelijk doet. De valkuil is om vooral in te gaan op dat type, niveau en verklaringen waar sociaal werkers invloed op kunnen hebben: dat is het individuele gedrag van mensen in de context van een huishouden.
Bij de aanpak van armoede is het van belang om te investeren in het kapitaal van mensen. Het gaat dan om economisch kapitaal (inclusief de toeleiding naar werk), sociaal kapitaal (inclusief het versterken van familiebanden), psychologisch kapitaal en maatschappelijk kapitaal. Psychologisch, sociaal en maatschappelijk kapitaal bevinden zich binnen het empowermentparadigma. Dit moet niet zo zeer gezien worden als doel of methode, maar als eerder als handelingskader, om kwetsbare doelgroepen op eigen kracht te versterken.
De afgelopen jaren is er meer aandacht gekomen voor drie onderdelen van gezond financieel gedrag, namelijk weten, kunnen en handelen. Dit houdt in: weet wat je moet doen, zorg dat je dat ook kunt doen, en vind het belangrijk om dit te doen. Het blijkt namelijk dat veel niet-effectieve interventies alleen gericht zijn op kennisoverdracht. In aansluiting hierop is er de afgelopen jaren meer aandacht gekomen voor de gedragskant van schuldenproblematiek. Hiervoor zijn motivatie en self-efficacy (geloof in eigen kunnen) van belang, omdat dit nodig is om mensen in beweging te krijgen en duurzaam hun gedrag te veranderen. Om de vicieuze cirkel van armoede en schulden te doorbreken, bestaat er geen standaardoplossing. Dit heeft alles te maken met de complexiteit van de vraagstukken en problematiek. Het vraagt om maatwerk. Daarom eindigt het deel over armoede en het deel ober schulden met het weergeven van een aantal praktijkvoorbeelden.
Het Dossier eindigt zonder duidelijke conclusie, mede door de gesignaleerde complexiteit. Met name op aanpakken voor het systemisch, politiek en maatschappelijk type komt er geen duidelijke conclusie naar voren. Voor aanpakken rond het individueel type komt wel een aanbeveling naar voren. De auteurs geven aan sociale professionals en andere uitvoerders drie aanbevelingen mee:

  • Ken je methodiek, ken je cliënt en heb kennis over het thema. Verbind daarbij wetenschappelijke inzichten aan de praktijk. Maak gebruik van bewezen succesvolle methoden, tools en veelbelovende interventies, en stel de cliënt centraal.
  • Houd in het kader van extra kwetsbare groepen met name eenouderhuishoudens scherp in het vizier.
  • Zet naast vereenvoudiging van regelgeving en toegang tot voorzieningen in op de gedragskant van de armoede- en schuldenproblematiek. Het vertonen van gezond financieel gedrag is niet voor iedereen vanzelfsprekend en eenvoudig. Besteed daarom aandacht aan weten, kunnen en handelen in interventies om gezond financieel gedrag te stimuleren.

Afiah Vijlbrief, Krista van Mourik, e.a., Esther den Breejen, Hanneke Mateman, (red.), Annemarie van den Berg (eindredactie), ‘Dossier Wat werkt bij de aanpak van armoede en schulden’, Movisie, kennis en aanpak van sociale vraagstukken, in opdracht van het Ministerie van Sociale Zaken en Werkgelegenheid, maart 2020.

Hub Crijns is bestuurder Landelijk Katholiek Diaconaal Beraad en lid Stuurgroep Knooppunt Kerken en Armoede

Coronavirus, risicosamenleving en sociale ongelijkheid

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

Door Raf Janssen

risico coronaDe coronacrisis verstoort de gevestigde orde en doorbreekt vertrouwde structuren, dicht bij huis en wereldwijd. Dat veroorzaakt onzekerheid voor nu en angst voor de toekomst. Maar zou er ook iets goeds uit voort kunnen komen? Meer samenwerking en solidariteit? Eerlijker verdeling van welvaart en rijkdom? Geen armoede meer? Geen sociale ongelijkheid? Minder milieuvervuiling en meer besef van de waarde van de natuur? Het zou mooi zijn, maar hoe waarschijnlijk is dat alles? Wie of wat kan dit optimistisch perspectief dichterbij brengen? Raf Janssen zet enkele zaken op een rij rond de thema’s coronacrisis, risicosamenleving en sociale ongelijkheid. Hij komt tot de conclusie dat de economische crisis vanwege het coronavirus niet alleen armoede en andere sociale kwetsbaarheden vergroot, maar juist daardoor tegelijk ook ruimte schept voor een herontdekking van waarden die door de markteconomie decennialang achteloos weggeschoven zijn. Kleinschalige basisinitiatieven van burgers blijken pioniers te zijn van deze vergeten waarden en verkenners van mogelijkheden om de in risico’s en kwetsbaarheden vastgelopen huidige samenlevingsorde te hervormen.

2015-2019: Economie draait goed, aantal rijken stijgt, armoede daalt niet

Het Centraal Planbureau (CPB) komt ieder jaar in december met een verwachting hoe de economie zich het komende jaar gaat ontwikkelen. Voor 2012 en 2013 zijn de vooruitzichten nog somber, maar vanaf 2014 worden de verwachtingen ieder jaar beter: de recessie is voorbij, de economisch groei trekt aan, de consumptie van de huishoudens groeit, bedrijven blijven meer investeren, de groei van de uitvoer zet door, de werkloosheid daalt, de koopkracht neemt toe, de overheidsbegroting is in evenwicht. Naar verwachting is in het jaar 2018 sprake van hoogconjunctuur met een economische groei van 3%. Voor 2019 wordt nog steeds een groei verwacht van meer dan 2%, maar er klinken toch waarschuwingen, onder meer van Laura van Geest, de directeur van het CPB: “De cijfers zijn nog steeds mooi. De arbeidsdeelname en de werkloosheid zijn weer terug naar de niveaus van voor de grote recessie. Maar de vooruitzichten worden wel minder rooskleurig.” Voor 2020 wijst het CPB op enkele ernstige risico’s – afzwakking mondiale groei, stikstofproblematiek, Amerikaans handelsbeleid en Brexit – maar de overheid speelt daar goed op in en de verwachting blijft voorzichtig positief.

Deze positieve economische ontwikkeling vertaalt zich niet meteen in een afname van de armoedecijfers in Nederland. In de Statistische Trends 2019 meldt het CBS dat het aandeel huishoudens met een armoederisico stijgt van 7,9% in 2016 naar 8,2% in 2017. “Sinds 2014 daalde het aandeel huishoudens met een inkomen onder de lage-inkomensgrens, maar dit zette in 2017 niet verder door. Ramingen van het Centraal Planbureau wijzen erop dat pas in 2019 weer een daling wordt verwacht. Ook het aandeel huishoudens dat al ten minste vier jaar moet rondkomen van een inkomen onder de lage-inkomensgrens ging in 2017 omhoog [RJ: naar 3,3%]. Daarmee is 2017 het zevende jaar op rij met een stijging van het langdurige armoederisico.” In 2017 ligt de lage-inkomensgrens op 1040 euro per maand voor een alleenstaande, 1380 euro per maand voor een alleenstaande ouder met één kind en 1960 euro per maand voor een paar met twee kinderen.

Tegelijk blijkt uit cijfers van het CBS dat het aantal miljonairs in Nederland flink is toegenomen. In 2007 zijn er nog maar 80 duizend miljonairs. In 2017 zijn dat er al 180 duizend en een jaar later is het aantal miljonairs gestegen naar 207 duizend. Van deze 207 duizend miljonairs in 2018 heeft twee derde een vermogen tussen 1 en 2 miljoen euro. Rond 16 procent van de miljonairs beschikt over een vermogen tussen 2 en 3 miljoen euro. Ruim 2 procent bezit een vermogen van 10 miljoen euro of meer. Het gaat in totaal om 4,5 duizend huishoudens, dat is 2,7% van alle huishoudens in Nederland.

Crisis is terug van (niet) weggeweest

In 2007 begint de bankencrisis in de USA. Anders dan verwacht, breidt deze crisis zich uit over de hele wereld. Financiële instellingen die hun hand zwaar hebben overspeeld, vallen om en banken die te groot zijn om failliet te gaan, worden door de overheid gered. De schuldenberg groeit en uiteindelijk mogen de gewone burgers voor deze schulden opdraaien. De economie stagneert, krimpt en er ontstaat een recessie die jaren aanhoudt.
Vanaf 2012 trekt de economie weer aan, en wordt het gangbare model van voor de crisis weer opgepakt. Voor veel mensen blijft de crisis echter voelbaar: arbeidsvoorwaarden en sociale zekerheid zijn verzwakt; grote bedrijven en kapitaalbezitters hebben hun positie versterkt. De samenleving heeft kennelijk niet veel geleerd van deze crisis. De kritiek op het gangbare economische systeem verstomt niet helemaal. Een studie van de Franse econoom Piketty uit 2014 over de groeiende sociale ongelijkheid krijgt wereldwijd aandacht. Er ontstaat een debat over de sociaaleconomische wereldorde die gekenmerkt wordt door een structurele opeenhoping van kapitaal. De almaar groeiende ongelijkheid wakkert de onvrede aan en ondermijnt sociale en democratische verworvenheden. Er ontstaat een roep om structurele veranderingen. Die roep wordt versterkt door klimaatproblemen, die steeds duidelijker en dreigender aan de dag treden.
Dan duikt plots het coronavirus op. Eind 2019 lijkt het nog een ver-weg-verschijnsel, maar al gauw heeft het de hele wereld in zijn greep. De meeste landen sluiten hun grenzen en zetten grote delen van de economie op slot. Dat staat haaks op de uitgangspunten van de globalisering die al dertig jaar de hoeksteen is van het economisch beleid. Er kondigt zich een economische recessie aan die nog veel groter is dan de recessie die begon met de bankencrisis. Ondanks miljardeninjecties van de overheid stijgt de werkloosheid en nemen armoede en sociale ongelijkheid toe. Gevreesd moet worden dat die tendens nog zal verscherpen als straks de oplopende schuldenrekening betaald moet worden. Of gaat het dit keer anders, omdat iedereen slachtoffer is van de coronacrisis?

Armoede is hiërarchisch, smog is democratisch

Han ten Broeke, voormalig VVD-kamerlid en sinds 2019 directeur politieke zaken bij het Haagse Centrum voor Strategische Studies, verwoordt in de tv-uitzending van WNL op zaterdagochtend 30 mei 2020 een visie die velen met hem delen: “Het coronavirus is volstrekt democratisch, kent geen aanziens des persoons en kent ook geen grenzen.” Die uitspraak roept herinneringen op aan de slogan die de Duitse socioloog Ulrich Beck in 1986 gebruikte om de overgang aan te duiden van de klassensamenleving naar de risicomaatschappij: “Nood is hiërarchisch; smog is democratisch”. In een klassensamenleving gaat het om de verdeling van de rijkdom: mensen aan de bovenkant krijgen veel; mensen aan de onderkant krijgen weinig of niets. Die ongelijkheid doet zich deels ook voor bij risico’s. Degenen die het slechtste af zijn wat betreft de verdeling van de welvaart, die het minste kunnen terugvallen op sociale voorzieningen, die ongezond werk hebben en in slechte huizen wonen, kunnen zich ook het minste teweerstellen tegen allerlei risico’s van de moderne samenleving. Volgens Beck wordt dat patroon in de risicosamenleving echter steeds verder afgezwakt. De door de technologie en productieprocessen opgeroepen risico’s worden steeds groter en daarmee worden de mogelijkheden voor de rijkeren om met beschermingsmaatregelen veiligheid te kopen, alsmaar kleiner. Moderne risico’s als luchtverontreiniging, radioactieve straling, pesticiden in de voedselketen maken de sociale verschillen en grenzen van de klassensamenleving minder belangrijk. Ze relativeren deze verschillen. In zeker zin zijn het gelijkmakers. Die egaliserende werking is volgens Beck een nieuwe politieke kracht, die het verschil met de klassenmaatschappij markeert. “Juist in deze zin zijn risicosamenlevingen geen klassensamenlevingen; hun risico-omstandigheden kunnen niet begrepen worden als klassen-omstandigheden en haar conflicten niet als klassenconflicten.” (*eindnoot 1)
Deze ontwikkeling wordt versterkt door het gegeven dat veel risico’s van de moderne samenleving wereldwijde risico’s zijn. Ongeacht waar de risico’s ontstaan, de hele wereld wordt eraan blootgesteld en iedereen heeft er last van. Ook degenen die deze risico’s mogelijk veroorzaken en degenen die er in eerste instantie mogelijk profijt van hebben, worden er op termijn door getroffen, ook rijken en machtigen. Vroeg of laat zitten dader en slachtoffer in hetzelfde schuitje en verdwijnt het onderscheid tussen arm en rijk, wit en zwart, Zuid en Noord, Oost en West. Kortom, de risico’s van de moderne samenleving zijn niet gebonden aan klassen. De vraag is of dit ook geldt voor het risico van besmetting met het coronavirus.

De werking van de coronacrisis

In bepaalde opzichten is het juist om te stellen dat het coronavirus geen aanziens des persoons kent, geen grenzen tussen klassen en evenmin grenzen tussen landen of regio’s. Maar de feitelijke gang van zaken in de afgelopen maanden dwingen tot een nadrukkelijke nuancering van deze uitgangsstelling: het coronavirus kan iedereen treffen, maar niet alle groepen staan in gelijke mate bloot aan de risico’s van het coronavirus. Duidelijk is dat ouderen eerder en ernstiger getroffen worden door het virus. Dit heeft niet alleen te maken met de leeftijd, maar eerst en vooral met de sociale positie. Uit recent onderzoek naar het coronavirus blijkt dat mensen met een laag inkomen kwetsbaarder zijn voor corona. Ze zijn niet alleen vatbaarder voor besmetting, de kans dat ze sterven aan het virus is ook groter. Uit een onderzoek van ASA, de vereniging van Amerikaanse sociologen, blijkt bijvoorbeeld dat mensen met een lage sociaaleconomische status een grotere risicogroep vormen voor COVID-19. Dit heeft te maken met het feit dat mensen in armoede vaker en vroeger onderliggende aandoeningen hebben. Wie een laag inkomen heeft, heeft tot tien procent meer kans op chronische aandoeningen zoals diabetes en hartziektes (*eindnoot 2)
De gevolgen van de coronacrisis zijn ook niet gelijk verdeeld. Dat geldt bijvoorbeeld voor kinderen die thuis onderwijs moeten volgen, omdat de scholen gesloten zijn. Kinderen van ouders met lage inkomens hebben vaak minder mogelijkheden dan kinderen van rijkere ouders. Denk aan een eigen kamer, eigen computer. Veel kinderen uit arme huishoudens moeten kamer en computer delen met broers of zussen. En niet alle ouders zijn even goed in staat om hun kinderen goed te begeleiden bij het digitale thuisonderwijs.
De mate waarin mensen zich in kunnen dekken tegen de risico’s van besmetting met het coronavirus zijn niet gelijk verdeeld in de samenleving. De beschermingsmogelijkheden hangen samen met sociale en economische verschillen in de samenleving. Ondanks alle nadruk die wordt gelegd op individuele toerusting en persoonlijke verantwoordelijkheid, blijken de ongelijkheden in de moderne samenleving samen te hangen met klassenverschillen, met de mate waarin onderscheiden groepen in de samenleving kunnen beschikken over kennis en inkomen. Mensen met meer geld en meer kennis kunnen zich het beste beschermen tegen de risico’s van het coronavirus. Bij mensen met weinig geld en onzekere, slecht betaalde banen is dat in veel mindere mate het geval. Het is goed dat deze kwetsbare groepen worden benoemd en ondersteund. Maar dat is niet genoeg. Er moet ook worden nagegaan waarmee die kwetsbaarheden samenhangen. De stenen waaronder de adders van de sociale ongelijkheden zitten, moeten worden gelicht.

Corona vergroot sociaaleconomische verschillen

De opvatting dat het coronavirus een gelijk gevaar oplevert voor rijk en arm wordt door de feiten gelogenstraft. Wetenschappers die onderzoek gedaan hebben naar de gevolgen van grote crises voor de verdeling van de welvaart, wijzen daar ook op: als er niet ingegrepen wordt, komen de rijken rijker uit de crisis en de armen armer (*eindnoot 3). Dat dit niet is gebeurd na de wereldoorlogen in de vorige eeuw, komt doordat er toen sociale en politieke tegenbewegingen waren en er instituties werden opgezet om de welvaart te verdelen. Een kenmerk van de risicosamenleving waar Beck over schrijft, is dat die tegenbewegingen en instituties opgelost zijn, versplinterd in de toenemende individualisering. Beck wijst daar nadrukkelijk op in zijn studie over de risicosamenleving. “Voorheen werd armoede opgevangen in sociale structuren en politieke verbanden van bijvoorbeeld de arbeidersklasse. Tegenwoordig is armoede daar los van komen te staan: ze is verdwenen in individuele personen en heeft daar een verscherpte vorm aangenomen. Maar daarmee is ze nog lang niet weg. Integendeel! In haar komt tot uiting hoe massaal de bestaanszekerheid onzeker is geworden in het kapitalisme van de verzorgingsstaat. Welke politieke uitwerking een dergelijke onzekerheid heeft, is een heel nieuw vraagstuk, onberekenbaar en globaal.” (*eindnoot 4)
Juist het verzwakken of wegvallen van die corrigerende sociale structuren heeft ertoe geleid dat de sociaaleconomische verschillen door de financiële crisis van 2008 zijn toegenomen. De politieke invalshoek om sociale ongelijkheid collectief te corrigeren en te compenseren, is door de neoliberale tijdgeest vervangen door individuele hulp ter vergroting van de vaardigheid om als individu mee te buigen met de crisis om meer greep te houden op het eigen leven en de motivatie uit zichzelf te halen om de onvermijdelijk geachte klappen van de crisis op te vangen. Zolang deze tijdgeest het denken en doen blijft bepalen, zal de uitkomst van de coronacrisis niet anders zijn dan de uitkomst van de crisis in 2008: de rijken komen rijker uit de crisis en de armen armer. Veel auteurs waarschuwen hiervoor, maar er zijn er te weinig die uitwegen uit deze klemsituatie zoeken door veel prominenter de vraag aan de orde te stellen hoe we als collectief, als samenlevende mensen, en niet zozeer als losse individuen, met de toenemende sociale onzekerheden omgaan. Waar werken we naar toe voor de periode na de coronacrisis? Op de voortzetting van een samenleving van de samenloosheid van losse individuen, die tot op zekere hoogte bereid zijn kwetsbare mensen een helpende hand toe te steken als deze zichzelf ook inzetten om hun situatie en met name hun gedrag(!) te verbeteren? Of oriënteren we ons op een samenleving die onderkent dat kwetsbaarheden samenhangen met sociaaleconomische posities van mensen en die meer politiek gevoel ontwikkelt voor hetgeen we in gezamenlijkheid tot stand brengen, samen bezitten en samen delen?

Wordt alles beter na de corona?

Tijdens de coronacrisis zijn veel lovende woorden gesproken over groepen werkers die systeemrelevante beroepen uitoefenen. Veel van die werkers worden slecht betaald en hebben slechte arbeidsvoorwaarden. Denk bijvoorbeeld aan schoonmakers, winkelpersoneel, verzorgers en mensen in de vervoerssector. Er is alom geapplaudisseerd voor deze beroepsgroepen. Maar herinnert de maatschappij zich nog dat applaus als de coronacrisis voorbij is? De Oostenrijkse socioloog Ingolfur Blühdorn is daar sceptisch over. De noodzaak om de samenleving ingrijpend te veranderen, is al jarenlang duidelijk, bij voorbeeld om een antwoord te hebben op de klimaatcrisis. Blühdorn merkt op dat die verandernoodzaak al uitvoerig is onderzocht en onderbouwd en hij vraagt zich af welke inzichten de coronacrisis daar nog aan toevoegt. Hooguit wordt door deze crisis nogmaals benadrukt, dat onze moderne wijze van leven berust op de uitbuiting, ongelijkheid en uitsluiting van grote sociale groepen in de samenleving. Net als tijdens demonstraties rond de klimaatcrisis voeden acties rond de coronacrisis bij veel mensen de hoop op ingrijpende maatschappelijke veranderingen: afscheid van de marktsamenleving, de massaconsumptie, de maatschappelijke tweedeling en polarisatie; herontdekking van de solidariteit en vrij baan voor sociaalecologische hervormingen. Blühdorn tempert dergelijke verwachtingen met een rake verwijzing naar de kenmerken van het gangbare economische systeem. “Als er dan plotseling gesproken wordt van systeemrelevante beroepen, is dat een manier van spreken die verbergt dat de onacceptabele arbeidsvoorwaarden van deze beroepen en van de hele onzekere en flexibele lage-loon-sector niet toevallig en als het ware per ongeluk zijn ontstaan. Ze zijn juist bewust tot stand gebracht, tegelijk met de afbraak van sociale zekerheden van de verzorgingsstaat. De ogenschijnlijke efficiëntie, productiviteit en winstgevendheid van het huidige economische systeem zijn hierop gebaseerd; het zijn de hoekstenen van het systeem en van het goede leven van hen die hiervan profiteren; uitbuiting, ongelijkheid en uitsluiting zijn niet minder systeemrelevant dan de beroepsgroepen die momenteel zo aangeduid worden.” (*eindnoot 5) 
Blühdorn noemt het applaus voor de ‘helden van de corona’ en de aanduiding ‘systeemrelevant’ symboolpolitiek, waarmee mensen zichzelf een rad voor de ogen draaien, om het gangbare economische systeem in stand te houden. Deze cynische verwachting wordt versterkt door de vele miljarden die momenteel door overheden in veel landen worden ingezet om een economisch systeem overeind te houden waarvan de houdbaarheidsdatum intussen verstreken is. De financiële perikelen en de almaar stijgende schuldenlast waarmee tijd gekocht wordt om de ogen voorlopig nog gesloten te houden voor het falen van de heersende markteconomie, de groeiende ongelijkheid tussen rijk en arm, de steeds duidelijker aan de dag tredende uitputting van de natuur … steeds meer mensen zullen de symboolpolitiek van overheden doorprikken en zullen geen genoegen meer nemen met geneutraliseerde beleidsnota’s over transities, die vooral inzetten op technologische oplossingen en de levensbedreigende grondslagen van het huidige economische systeem verder onberoerd laten. Hetzelfde is gebeurd na de financiële crisis van 2008. Toen werden, naast financiële steun aan met name banken, van overheidswege ook maatregelen aangekondigd om de losgeslagen mechanismen van de markt te beteugelen. Daar is weinig tot niets van terecht gekomen. Al gauw werd weer terug overgegaan tot de orde van de markt.
Als reactie op dit kennelijke onvermogen van overheden om de markt te temmen, ontstaan van onderop initiatieven van burgers die zoeken naar vernieuwing van het economisch denken en doen. Dat gebeurt vanwege de toename van sociale kwetsbaarheden waarmee grote groepen mensen worden geconfronteerd.

Economisch rendementsdenken versterkt sociale kwetsbaarheden

In het halfjaarlijks rapport over Economische Ontwikkelingen en Vooruitzichten van juni 2020 meldt De Nederlandse Bank dat de schade van de coronacrisis voor de economie dermate groot is dat een diepe, vrijwel wereldwijde economische recessie onontkoombaar is. In de raming voor 2020 daalt het bruto binnenlands product (bbp) in Nederland met 6,4%. Dat is de grootste krimp in de naoorlogse geschiedenis en bijna twee keer zo groot als die tijdens de kredietcrisis (2008-2012). De werkgelegenheid neemt flink af in 2020 en 2021. Daardoor gaat de werkloosheid dit jaar omhoog naar 4,6% van de beroepsbevolking en stijgt deze volgend jaar verder naar 7,3%. Dan zullen meer dan 700.000 Nederlanders op zoek zijn naar een baan. Voor de corona-uitbraak was de werkloosheid nog 2,9% (*eindnoot 6). Het Centraal Planbureau, de Europese Commissie en de Rabobank komen met soortgelijke sombere cijfers (*eindnoot 7). Het Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Planbureau denken dat de armoede extra toeneemt door de coronacrisis. Na de financiële crisis van 2008 bereikte de armoede een piek in 2013: toen waren er ruim 1,2 miljoen armen. De planbureaus waarschuwen dat de klap nu groter kan zijn, vanwege het toegenomen aantal flexwerkers en zzp’ers. Nu al leven bijna 1 miljoen mensen in Nederland in armoede (*eindnoot 8). De coronacrisis versterkt de verwachte stijging van de armoedecijfers ten gevolge van een besluit van het minderheidskabinet Rutte I om de bijstandsuitkeringen vanaf 2021 doorlopend tot 2035 jaarlijks te verlagen. De verwachting is dat het aantal personen in armoede daardoor met ruim een kwart toeneemt (*eindnoot 9). Niet alleen op het terrein van arbeid en inkomen zijn de vooruitzichten slecht. Dat geldt ook op het terrein van de gezondheidszorg. Daar zijn de voorzieningen en met name de werkers in deze voorzieningen zwaar op de proef gesteld door de coronacrisis.
Dit zijn ergerlijke feiten die duidelijk maken dat het huidige economische bestel heel weinig weerstandsvermogen heeft. Volgens de Duitse wetenschapper Sabine Nuss heeft dit te maken met de eigendomsverhoudingen die ten grondslag liggen aan de huidige markteconomie. Volgens haar is er te weinig aandacht voor deze oorzaak van sociale kwetsbaarheden (*eindnoot 10). Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw is een felle concurrentiestrijd gevoerd tussen landen om de gunstigste vestigingsplaats te zijn voor bedrijven. Dat heeft geleid tot een enorme toename van onzekere en slecht betaalde banen. Deze ontwikkeling paste in de wereldwijde strategie van privatisering. Dat heeft afbreuk gedaan aan het weerstandvermogen van de openbare infrastructuur, waaronder gezondheidsvoorzieningen. Het in particuliere handen brengen van dergelijke voorzieningen heeft het toepassen van marktprincipes bij deze voorzieningen in de hand gewerkt. Een van de voornaamste marktprincipes is: daar investeren waar kapitaalkrachtige vraag aanwezig is of opgewekt kan worden en waar de opbrengsten het hoogst zijn. Dat blijken geen IC-bedden, beademingsapparatuur, mondkapjes en andere voorzieningen te zijn, die in onvoldoende mate aanwezig waren bij de uitbraak van de coronacrisis. Het rendementsdenken van de markteconomie produceert bij voorrang goederen die kunnen worden verkocht, waarmee geld verdiend kan worden en niet zozeer goederen die waarde hebben omdat ze voor het leven van belang zijn. De coronacrisis heeft nog eens duidelijk gemaakt wat bij de klimaatcrisis al eerder is vastgesteld: het economisch rendementsdenken is heel eenzijdig; het laat veel waardes buiten beschouwing. De omvang van de sociale kwetsbaarheden tijdens de coronacrisis heeft de overheid gedwongen tot financieel bijspringen en inhoudelijk bijsturen. Daardoor is er meer gevoel en aandacht gekomen voor andere belangen dan rendement en meer waardering voor de vormen van arbeid, waaronder zorgarbeid, die doorgaans als niet-productief naar het tweede plan zijn gedrongen. De vraag is of dit bredere zicht op wat van waarde is, vastgehouden kan worden.

Door coronacrisis meer zicht op en ruimte voor sociale waarden

Door de coronacrisis zijn mensen welzijn belangrijker gaan vinden dan welvaart. Ongeacht de politieke voorkeur is er een ruime meerderheid die hoopt dat we samen ook na de coronacrisis meer belang hechten aan welzijn. Dat blijkt uit een peiling van Kieskompas onder ruim zesduizend mensen, uitgevoerd in opdracht van Greenpeace. Ook bij de keuze voor sectoren die gesteund moeten worden door de overheid kwamen veelal sociale waarden naar boven (*eindnoot 11). De coronacrisis heeft het belang duidelijk gemaakt van arbeid die niet primair gericht is op het verdienen van geld en op het maken van winst. Er is meer ruimte gekomen voor samenwerking in plaats van concurrentie. De blik wordt niet beperkt tot de verdiencapaciteit van mensen, maar alle aspecten die horen bij het leven van mensen komen in beeld. Zorgarbeid is niet gericht op onpersoonlijke verre handel, maar op persoonlijke dienstverlening dicht bij huis die mensen direct nodig hebben. De coronacrisis heeft geleid tot een herontdekking van de waarde van ontmoeting, aandacht, inleving, tijd voor elkaar. Dat zijn activiteiten die waarde hebben in zichzelf in tegenstelling tot activiteiten op de markt die pas van waarde worden als ze kunnen worden verhandeld, als ze tot geld kunnen worden gemaakt. Als dergelijke waarden meer aandacht en ruimde krijgen in de organisatie van de samenleving, ook in de organisatie van de economie, zou deze meer afgestemd zijn op het leven en op het bewaren van het leven. Anders dan in de huidige markteconomie zou het dan wèl mogelijk zijn om in de economie onderscheid te maken tussen creatieve en destructieve arbeid en de beroepsarbeid zou niet langer per definitie voorrang hebben op andere vormen van arbeid. De zorg om het bewaren van leven kan ook een emancipatorische uitweg bieden uit de ecologische crisis. Zorgarbeid zorgt voor anders denken en doen ten aanzien van het samenleven van mensen en hun verhouding tot de natuur.

Aanzetten tot een ‘economie van het leven’

De Duitse politicoloog Raul Zelik signaleert een aantal ontwikkelingen die voeding geven aan het tot stand komen van een paradigmawisseling in de economie: in plaats van de gerichtheid op geld ontwikkelt zich vanuit de samenlevende mensen een economie die ingebed is in het leven. In een recente studie (*eindnoot 12) beschrijft Zelik de volgende zes ontwikkelingen:

  1. Arbeidersstrijd, sociale bewegingen of solidariteitsprojecten waarin mensen zich samenpakken op basis van gelijkwaardigheid en elkaar ondersteunen.
  2. Aanzetten tot democratische controle op de economie; niet zozeer medezeggenschap in bedrijven als wel maatschappelijke controle en vormgeving van economische processen.
  3. Commoning: de praktijk om collectieve goederen tot stand te brengen of te beheren die bedoeld zijn voor gemeenschappelijk gebruik.
  4. Caring: wederzijdse zorg als vorm van een economie die niet op productiviteit is gericht.
  5. Coöperatieve bewegingen die de economie organiseren op basis van solidariteit.
  6. Vrijwillige burgerinitiatieven die collectieve voorzieningen tot stand brengen.

Een aantal van deze ontwikkelingen zijn ook herkenbaar in sociale coöperaties (*eindnoot 13). Dat zijn collectieven van burgers die werken aan de opbouw en/of herstel van sociale grondrechten om de bestaanszekerheid van mensen met een laag inkomen te vergroten. Het gaat daarbij om activiteiten die mensen zelf organiseren in hun eigen leefomgeving. Wat betreft aard en vorm wijken deze activiteiten af van de gangbare activiteiten in de twee vertrouwde domeinen van markt en staat. Die initiatieven van samenwerkende burgers zijn bezig een nieuw domein te vormen: het domein van het gemeengoed. In dat domein is de macht niet geconcentreerd bij een enkeling, maar wordt de macht juist verspreid over alle deelnemers: allen zijn eigenaar, schepper en gebruiker van het gemeengoed. Het gaat niet om een ding, een voorziening die buiten de mensen staat, een object dat door hen gebruikt kan worden; het gaat om een bron van leven die door mensen zelf wordt gemaakt en onderhouden, die een deel van hun levensontwerp is, dat alleen in gezamenlijkheid tot stand komt en in stand gehouden wordt. Het scheppen en het gebruiken van gemeengoederen liggen in handen van de mensen zelf.

De Belgische sociale wetenschapper Francine Mestrum, voorzitter van het mondiale netwerk van Global Social Justice (www.globalsocialjustice.eu), werkt aan een project voor ‘social commons’ (www.socialcommons.eu) dat zich richt op transformatieve en universele sociale bescherming. Zij ziet in de strijd tegen het coronavirus een kans voor de opbouw van lokale en multidisciplinaire zorgsystemen, die democratisch worden beheerd. Zij wil deze systemen verbinden met eveneens democratisch opgezette onderwijsmogelijkheden voor mensen. Dat kan leiden tot meer besef van de samenhang met andere sectoren zoals landbouw en mijnbouw. Het gaat om sociale commons, om gemeenschappelijke goederen en voorzieningen, die direct inspelen op de werkelijke behoeften van mensen. Deze commons kunnen diverse vormen aannemen en hun betekenis is meer dan louter een correctie op een falend economisch systeem. Sociale commons kunnen ervoor zorgen dat het leven, de mensen, de samenlevingen en de natuur bewaard blijven (*eindnoot 14).

Risico’s leggen verwaarloosde waarden bloot

De coronacrisis verstoort de gevestigde orde en doorbreekt vertrouwde structuren, dicht bij huis en wereldwijd. Dat veroorzaakt onzekerheid voor nu en angst voor de toekomst. De coronacrisis is waarschijnlijk niet direct veroorzaakt door het huidige wereldwijde systeem van de markteconomie, maar de crisis is er wel door uitvergroot en versterkt. Voor de ecologische crisis is het oorzakelijke verband met de huidige markteconomie duidelijker aantoonbaar. Het steeds verder doortrekken van de logica van de betaalde arbeid en de economische groei heeft levensbedreigende risico’s doen ontstaan en heeft opgebouwde bestaanszekerheden steeds meer doen omslaan in onbeheersbare bestaansonzekerheden. Groepen aan de basis van de samenleving worden in hun bestaan bedreigd en een aantal van hen komt in actie en zoekt naar andere, eigen, kleinschalige (binnen)wegen om zich te weren tegen sociale kwetsbaarheden en nieuwe vormen van bestaanszekerheden te creëren. Daarbij ontdekken ze waarden die door het gangbare economische systeem in vergetelheid zijn geraakt of naar de achtergrond zijn gedrongen. Hun ontdekkingen en de toepassing ervan in hun dagelijkse leven zijn intussen ook doorgedrongen in wetenschap en beleid. Dat duidt op een belangrijke functie van dergelijke kleinschalige basisinitiatieven: ze verkennen mogelijkheden tot sociaal-ecologische vernieuwing van de samenleving. Ter afsluiting drie recente voorbeelden van het doorsijpelen van basispraktijken in theorie en beleid.

Pleidooi voor een coöperatieve werkwijze
In een onlangs verschenen boek van de bestuurskundige Gabriël van den Brink houdt deze een pleidooi voor een coöperatieve werkwijze. Volgens hem resteert er in Europa maar één werkwijze waarmee men de huidige problemen op een geloofwaardige manier kan aanpakken. Dat is de coöperatieve werkwijze, “een bestuursfilosofie waarbij het vooral om de vrijwillige samenwerking van maatschappelijke actoren gaat.” (*eindnoot 15)

De eigen waarde van de natuur
In een recent gezamenlijk onderzoek waarschuwen De Nederlandse Bank (DNB) en het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) voor de risico’s van de afname van de biodiversiteit. Nederlandse financiële instellingen hebben honderden miljarden aan financiering uitstaan waarop ze mogelijk risico’s lopen vanwege biodiversiteitsverlies. Tal van sectoren zijn afhankelijk van wat de onderzoekers ‘ecosysteemdiensten’ noemen: wilde bijen die gewassen bestuiven, micro-organismen die water zuiveren of bomen voor de productie van houten meubelen. Verder zijn veel miljarden belegd in en uitgeleend aan bedrijven die in de toekomst hun activiteiten mogelijk moeten stoppen omdat ze een verdere verslechtering van flora en fauna veroorzaken. Ook kunnen controverses over milieuproblemen schade berokkenen aan de reputatie van bedrijven en dat kan ook flinke financiële risico’s met zich meebrengen. In een interview met de directeuren van beide instellingen wordt geconcludeerd dat bloemen en bijen miljarden waard zijn. Ze willen het verlies aan biodiversiteit weliswaar nog het liefst beprijzen, dat wil zeggen in de voor hen vertrouwde termen gieten van de geldeconomie, maar het is toch een eerste begin van de ontdekking en de erkenning van de eigen waarde van de natuur (*eindnoot 16). 

De eigen waarde van het sociale weefsel
De coronacrisis is een kans om de maatschappij schokbestendiger te maken, zeggen systeemonderzoekers Alex Pentland en Dirk Helbing in een recent interview in de NRC (*eindnoot 17). Zij pleiten voor een bestuursmodel dat minder top-down is, meer speelruimte en macht geeft aan lokale initiatieven en instellingen en dat sneller leert van lokale experimenten. Verder willen ze veel meer zelf laten doen door lokale netwerken van mensen. Helbing spreekt in dit verband over ‘participatieve veerkracht’ en hij stelt voor om elke burger een ‘participatieve investeringspremie’ te geven. “Die mogen mensen niet consumeren, maar moeten ze investeren in lokale projecten of bedrijven die ze belangrijk vinden.” Pentland gelooft daarnaast in coöperaties: de bedrijfsvormen waarin de medewerkers ook aandeelhouder zijn. Essentieel voor ieder maatschappelijk systeem is dat er onderling vertrouwen is tussen burgers en dat gewerkt wordt aan de versterking van de onderlinge banden tussen burgers, het sociale weefsel in de samenleving. “Dat kan door het opzetten van lokale netwerken, sterkere steden, veerkrachtiger buurten, digitale burgerinitiatieven, participatieve begrotingen, crowdfunding, privacyrechten, en een échte digitale deeleconomie.”

Raf Janssen
Panningen, 21 juni 2020

Noten
  1. Ulrich Beck, Risikogesellschaft. Auf dem Weg in eine andere Moderne, Suhrkamp, Frankfurt aM, 1986, p. 48
  2. https://www.mo.be/nieuws/mensen-armoede-wereldwijd-vatbaarder-en-kwetsbaarder-voor-corona
  3. Artikel van Willem Schoonen in Trouw van 16 mei 2020: “De crisis vergroot de verschillen tussen arm en rijk, zeggen hoogleraren – tenzij wordt ingegrepen.”
  4. Ulrich Beck, Risikogesellschaft, pag. 152-153
  5. https://blog.transcript-verlag.de/das-virus-der-nicht-nachhaltigkeit/; aankondiging van een boek over de coronamaatschappij dat eind juli 2020 bij Transcript Verlag verschijnt. Die Corona-Gesellschaft. Analysen zur Lage und Perspektiven für die Zukunft, herausgegeben von Christian Keitel, Michael Volkmer und Karin Werner
  6. https://www.dnb.nl/binaries/EOV%20voorjaar2020_tcm46-389040.pdf
  7. Zie bericht in NRC van woensdag 17 juni 2020, p. E3
  8. Zie bericht in NRC van donderdag 18 juni 2020, p. 3
  9. Kansrijk armoedebeleid, p. 8. Een in juni 2020 gepubliceerd rapport van het Centraal Planbureau en het Sociaal en Cultureel Planbureau. De structurele verlaging van de bijstandsuitkering is een besluit uit 2011 van het minderheidskabinet-Rutte I van VVD en CDA met gedoogsteun van de PVV. Die verlaging moest werken lonender maken. De kabinetten erna hebben het beleid gedurende hun eigen kabinetsperiode wel verzacht, maar niet geschrapt. Na 2021 daalt de bijstandsuitkering voor een alleenstaande tot 2035 nog met in totaal 1.250 euro op jaarbasis. Het terugdraaien van deze verlaging kost de overheid 1,9 miljard euro. Zie: https://www.nrc.nl/nieuws/2020/06/17/planbureaus-voorzien-sterke-groei-van-de-armoede-in-nederland-a4003245
  10. Sabine Nuss, Geld oder Leben. Corona und die Verwundbarkeit der Eigentumslosen, in: Prokla 199, Juni 2020, pag. 201-218
  11. https://www.duurzaam-ondernemen.nl/nederlanders-vinden-welzijn-belangrijker-dan-welvaart-in-coronacrisis/
  12. Zelik, Raul, Wir Untoten des Kapitals. Über politische Monster und einen grünen Sozialismus, Suhrpamp Verlag, Berlin, 2020; zie ook Raul Zelik, In Verteidigung des Lebens, in Prokla 199, Juni 2020, pag. 345-353
  13. In de Nieuwsbrief van de Sociale Alliantie van maart 2019 is uitvoerig aandacht besteed aan sociale coöperaties. Zie https://ymlp.com/z3PY9j
  14. Francine Mestrum, Social commons: the social protection we want. Sociale Europe, 18th June 2020. Zie https://www.socialeurope.eu/social-commons-the-social-protection-we-want
  15. Gabriël van den Brink, Ruw ontwaken uit een neoliberale droom en de eigenheid van het Europese continent, Prometheus, Amsterdam, 2020, p. 260 e.v.
  16. Bloemen en bijen zijn miljarden waard, interview van Koen Haegens en Pieter Hotse Smit met Frank Elderson (DNB) en Hans Mommaas (PBL) in De Volkskrant van donderdag 18 juni 2020, p. 10 en 11
  17. De wereld heeft een nieuw besturingssysteem nodig, interview van Wouter van Noort met Alex Pentland (directeur van MIT, Massachusetts Institute of Technology) en Dirk Helbing (hoogleraar Technische Universiteit Delft) in NRC van 20/21 juni 2020, p. E16/17

Kleine reset van de sociale zekerheid

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

Essay door Ellie Smolenaars

reset - beeld van wikimedia commons De laat-moderne burger stuit op een sociale zekerheid geworteld in 250 jaar industriële samenleving. Een reset zet bestaanszekerheid op nummer één en ontwikkelt bestaanszekerheid-plus met een gemeenschappelijke risico-taal en een brede definitie van arbeid inclusief levensloopactiviteiten. Dit essay is op zoek naar het goede vanuit de ervaring en glanzende ogen van gebruikers.

Stel, je zou met gebruikerservaringen het sociale zekerheidssysteem opnieuw opstarten, wat zou je behouden, wat slanker en sneller maken, welke nieuwe onderdelen of programma's erbij installeren? Een reset start de goede, functionerende elementen opnieuw en bedt ze in, in het nieuwe, het snellere, het lichtere systeem. Zonder afstortgevaar, want in economie en sociale zekerheid is het totale instorten van het systeem vergelijkbaar met een terugkeer naar de donkere middeleeuwen of de latere 'dark ages' ten tijde van de beginnende industrialisatie in de negentiende eeuw, toen mensen nog zonder bescherming van de staat leefden.

Een reset start de goede, functionerende elementen opnieuw. (…) Zonder afstortgevaar

Hoe werkt dat, een reset vanuit gebruikers? Dit essay focust op de ervaringen van een select aantal gebruikers die lang op het bestaansminimum leeft, of leefde. Ze vullen met hun levenslopen het hart van dit essay (par. 2), geflankeerd door twee essentiële actuele trends (par. 1): de komst van de integrale economie en (par. 3) de opkomst van de laat-moderne burger. De uitkomst (par. 4): vier sterke componenten voor de reset van de sociale zekerheid.

I. De integrale economie: cruciale veranderingen sinds 2000

blokkenIn de integrale economie is loonarbeid niet meer de vaste grondpijler voor burgers. Sinds 2000, zo betogen de Franse sociologen Luc Boltanski en Arnaud Esquerre, ontwikkelt de economie zich richting een ‘integrale economie’ (Boltanski en Esquerre 2019; Boltanski, Chapello en Elliott 2018). De focus verschuift naar andere processen van waarde-vermeerdering, waarbij de belangrijke pijlers van de toekomst zijn: kapitaal; bezit van en toegang tot grondstoffen; handel; ondernemen; productie van luxe producten en verkoop van diensten middels storytelling. Denk bijvoorbeeld ook aan de platformeconomie om je heen met ebay, airbnb of marktplaats, de handel in aandelen, of huisbezit/onroerend goed en het belang van ongelijkheid en Piketty's analyse van kapitaal en vererven (Janssen 2020). Onderdeel van de integrale economie is het concept 'nieuwe economie', waarin ook veel waardevermeerdering niet over geld of arbeid gaat, maar over gebruik maken van 'gratis' diensten als facebook en google, in ruil voor je data, een goudmijn en een van de 'cruciale productiefactoren van de toekomst' (Luiten van Zanden 2019).

In deze integrale economie participeert iedereen bijna dagelijks: als consument, als prosument, als producent, als gebruiker en aanbieder van goederen en diensten. Het sociale landschap is daarmee versnipperder en complexer dan de strikt industriële samenleving van de negentiende en twintigste eeuw. Toen, met entrepreneurs en werknemers, met werkgeversverenigingen en vakbonden, en de daaraan gelieerde politieke partijen, de arbeids- en socialezekerheidswereld nog redelijk simpel verdeeld was. In de 2020-s is het veld complexer. Met ondernemers, zzp'ers en zmp'ers, met deeltijdwerkers, ebay-handelaren, aandeelhouders, huizenbezitters, huizenverhuurders, energieproducenten. Deze complexiteit is (nog) niet precies terug te herkennen in de statistieken met inkomens- en vermogenscomponenten (*eindnoot 1).

De 2020-s lijken misschien wel meer op het voor-industrieel tijdperk

Frappant is dat, trek je een langere zevenmijlslaarzen-lijn door de geschiedenis, dan lijken de 2020s misschien wel meer op het voor-industrieel tijdperk toen verschillende inkomens, vermogens- en ruilcomponenten samen het inkomen bij elkaar moesten sprokkelen (income-packaging) en het aantal inkomensbronnen daarmee gevarieerder was dan in latere, industriële tijden waarin loonarbeid centraal stond. Rollen en posities waren eveneens variabel: je kon landbouwer, handelaar, handwerker tegelijk zijn. Wonen deed je daarbij in of naast je 'home-office'. En hulp of bijstand, dat was een zaak van familie, lokale werkgevers, de kerk of gemeente: het decentraal niveau dicht bij de burger.

De geografische en communicatieve omstandigheden in de integrale economie zijn fundamenteel anders. Kapitaal is redelijk vloeibaar en platformen ageren wereldwijd. En personen? Mensen zijn soms mobiel (migratie) maar de sociale zekerheid is dat nog beperkt. De meeste sociale zekerheid is plaats-, land- en EU-gebonden. Premies en belastingen ook, en premies en belastingen worden niet geheven op de productie van big data, of AI, als productiefactoren van de toekomst. Sterker nog, multinationale bedrijven worden met kortingen gelokt, terwijl ook wordt geworven met een veilig, sociaal land en goed opgeleide werknemers.

Kortom, de integrale, of nieuwe, economie schudt de kaarten opnieuw en werpt dringende vragen op: Wat gebeurt er met het basisstelstel aan sociale zekerheid? Staat dit los van de integrale economie? Hoe spelen burgers mee? Kan vanuit de ervaringen van gebruikers bijgedragen worden aan de toekomst?

II. Leven in de integrale economie zonder kapitaal: het belang van risico's

Van de integrale economie naar burgers die lange tijd leven of leefden op het bestaansminimum lijkt een grote stap. Dat is het ook en het is een noodzakelijke sprong. De beschaving van een land laat zich ook meten aan de omgang met bestaansrisico's. Is er bestaanszekerheid? Krijg je nieuwe kansen aangeboden? Kun je meedraaien in de samenleving? Wordt naar de stem van mensen die langere tijd op het bestaansminimum leven geluisterd? Wat doet er volgens hen toe?

Dataset en denktank: Armoede Live 2008-2018

In het onderzoeksproject 'Armoede Live!' (Sociale Alliantie 2018) werden twee decennia levenslopen op en rond het bestaansminimum in beeld, tekst en audio gebracht. Het leverde biografische reconstructies op gebaseerd op open interviews en leest als samenvatting van wat mensen belangrijk vinden, hoe ze hun levens beschrijven en situaties beleven. Het gaat om een select aantal van elf mensen die tien jaar geleden in 2007/08 meededen; negen van hen deden in 2017/2018 opnieuw mee. Het feit dat je bereid bent een onderzoeker te woord te staan over het thema 'armoede' zegt al iets over hoe je er zelf in staat: je zit niet (meer helemaal) in de put, hebt energie over en je wilt je uiten over het thema. Het resultaat is een dataset met tweehonderd jaar ervaring met en expertise over leven van een lager inkomen (plus weinig kapitaal) in Nederland rond (want retrospectief) en na de eeuwwisseling.

Een gemeenschappelijke overeenkomst is dat ieder van de deelnemers in zijn/haar leven de ontstane financiële problemen terugbrengt tot een ingrijpende gebeurtenis. Door deze gebeurtenis, of omstandigheid, werd het nodig om van de bijstand of een vergelijkbare regeling te leven. In verzekeringstaal wordt dan van risico's gesproken. Het gaat om risico's als: een langdurige ziekte; een verslaving; een scheiding; een faillissement/in de schulden; een arbeidsconflict. Zonder kapitaal achter de hand, zonder vaste arbeidsloopbanen, zijn de risico's in deze levenslopen tot geldproblemen geworden.

Hoe kom je dan weer uit de financiële problemen?

Het goede nieuws uit het onderzoek 'Armoede Live 10 jaar later' is dat de mensen erin zijn geslaagd uit de schulden te komen en sommigen van hen ook weer aan het betaald (deeltijd)werk. Op een basisniveau lukt het schuldenvrij te zijn, een huurwoning te bewonen, te overleven zonder al te veel extra uitgaven. Dat is een verdienste van het Nederlandse socialezekerheidsstelsel, in combinatie met het slim plannen inclusief harde individuele begrotingsdiscipline van deze mensen zelf, aangevuld door de nodige hulp van familie en vrienden en allerlei soorten werk. Aan de uitgavenkant is gezondheidszorg een problematisch thema. Wat vooral opviel: er is nauwelijks werkzekerheid (Smolenaars 2018).

Drie verklarende soorten gebeurtenissen duiken op wanneer ervaringen over het langdurig moeten rondkomen van weinig geld worden gereconstrueerd. In feite gaat het om drie klassieke risico's, 'klassiek' omdat sociale verzekeringen en voorzieningen zich al eeuwenlang bezighouden met verzekering, bestrijding, dekking en financiering van ziekte en werkloosheid. Scheiding – met inkomensuitval en uitgavenstijging - is een iets nieuwer risico. De risico's worden kort beschreven, ze verwijzen naar de onderzoeksdata: de interviews zijn na te lezen in de interviews op socialealliantie.nl/armoedelive

Risico 1: ziekte en arbeidsongeschiktheid

Een chronische ziekte, een faillissement door een varkens-epidemie, een verslaving, een psychische voorbelasting: ziekte-ervaringen zijn een risico voor de arbeids- en kapitaallevensloop. Daarbij biedt ziekte voor meerdere partijen een rechtvaardigende kapstok, legitimeert de situatie: voor de aanbieder van werk is het een aanleiding om mensen te ontslaan of geen passend werk meer aan te bieden en voor de aannemer van werk om ook niet meer te vechten om aanpassing en niet meer te zoeken.

Soms begint een ziekte met een arbeidsconflict. En er zijn hardnekkige, chronische ziektes zoals MS of ME, die leiden tot (gedeeltelijke) arbeidsongeschiktheid. Dit leidt niet meer tot een definitief ongeschiktheidsstempel, omdat steeds opnieuw medisch gekeurd wordt, maar het leidt wel tot een taaie strijd om de definities wat wel en wat niet kan, en hoeveel uren iets wel of niet kan. Het bewijzen daarvan kost ook weer kracht, nog afgezien van het feit dat je bij chronische ziektes niet vooruit kunt plannen hoeveel energie je wanneer gaat hebben.

De uitkomst van deze definitiestrijd heeft iets onpraktisch, omdat nog een ander aspect een rol speelt. Uitkeringen zijn verbonden aan re-integratie, aan opnieuw betaald werk vinden. De druk op het vinden van werk botst op het aspect 'alle soorten werk aannemen'. Dat wil niet iedereen. Als je niet van plan bent alle soorten werk aan te nemen, wat uit humanistisch oogpunt een goede strategie lijkt, immers je leeft maar één keer, en je hebt geen kapitaal, en je hebt wel het kostbaar schaarse goed 'tijd', dan komt het aan op de regels en de uitvoerende organisatie en personen wat de uitkomst is. Of zoals een deelnemer het in 2007 scherp formuleert: (..) de economie is nog nooit goed geweest voor mij, dus, mijn hart ligt daar niet echt, bij de economie.' Een andere deelnemer zegt: 'Ik heb gevraagd of ik productie mag doen, dat heb ik altijd gedaan. Dat is afwachten.'. In de 10 jaar daaropvolgend lukt het dan met verslechterende gezondheid toch niet meer her in te treden.

Risico 2: werkloosheid

Het tweede klassieke risico is de werkloosheid zelf. Als er niets aangeboden wordt voor jouw beroep of bedrijfstak, als je functie getroffen wordt door een instortende vraag. Als om- bij en herscholing niet lukt of past. Of wanneer door een conjuncturele crisis, bijvoorbeeld als gevolg van een pandemie, ontslagen volgen of contracten niet worden verlengd. Dan lig je er (even) uit. Het zijn situaties die steeds opnieuw zullen blijven voorkomen. Onder de mensen die meewerkten aan Armoede Live is werkzekerheid eigenlijk geen thema meer. De oorzaken worden bij de interviews 10 jaar later nog summier aangeduid, op de crisis als gevolg van de varkenspest in de varkensindustrie na, waardoor de betroffenen failliet gingen. Ook de Corona-tijd zal mogelijk de geschiedenis ingaan als een breukmoment in het je identificeren met arbeidszekerheid.

De reacties op crises zijn echter heel verschillend. Bij de deelnemer die een restaurant begon, was de financiële crisis van 2008 juist een aanleiding om te investeren. In eerdere fasen van loopbaantrajecten is er tijdens een crisis eerst enthousiasme om nieuwe scholingstrajecten te volgen. Naarmate de levensloop vordert is er minder energieke bereidheid tot aanpassing.
Niet onderschat mag worden de voortdurende mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. De Corona-crisis levert interessante doorkijkjes. Het liet bijvoorbeeld onverwacht helder zien hoeveel arbeidsmigranten er nodig zijn in de vleesindustrie en de agrarische sector. Zij leveren specifieke arbeid tegen een prijs waarvoor het niet meer mogelijk lijkt binnenlandse krachten aan te stellen.

Anekdote asperges: 1 kilo voor 2000 euro
Een satireshow stuurde een cabaretier om asperge te gaan steken. De opbrengst? Met die handigheid zou een kilo asperges 2000 euro kosten. Veel studenten boden aan te helpen. De onderneemster vond het aardig bedoeld, maar de een kon twee weken, de ander twee dagen per week. Het schoot niet op in de drukke oogsttijd. Deels absurde voorbeelden? Neem ook eens het perspectief van de werkgever op de globale markt in en het wordt helder dat werkgevers niet iedereen zo maar even aan kunnen en zullen aannemen.

Risico 3: scheiding met jonge kinderen en onvoldoende hulp

Alleenstaand ouderschap is een situatie die steeds opnieuw terugkomt. Het is het risico om niet flexibel of voltijds inzetbaar te zijn. Als je weinig steun in je omgeving hebt en geen betaalbare, goede kinderopvang, of je niet je kinderen voltijds wilt uitbesteden, is bijstand een optie. Ben je eenmaal een paar jaren uit de arbeidsmarkt, is het lastig terugkomen. Dat is bij verschillende moeders gebeurd, met langdurige consequenties.

Het opvallende is dat je nooit van mensen die niet scheiden, zult horen dat ze hier voordeel van hebben. Het is geen situatie die bewust voordeel levert of een situatie die bewust tot solidariteit leidt. Misschien geldt dat wel voor alle drie de klassieke risico's en dat maakt het lastig solidariteit te organiseren tussen zieken- en niet-zieken, werklozen en niet-werklozen, alleenstaanden en niet-alleenstaanden. In de integrale economie is ook de tweedeling werkgevers – werknemers minder belangrijk geworden.

De roep om een basisinkomen is wellicht ook ingegeven door de vrijheid af te zijn van lastige doelgroepen-ethiek. Iedereen 'recht op' betekent ook iedereen 'vrij van' een beroep op solidariteit, en ook vrij van het stempel 'ziek' of 'hulpbehoevend'. Daar is iets voor te zeggen. Maar ook zullen daardoor risico's buiten beeld raken. Je hoeft je niet meer in te zetten, of premies te heffen om bepaalde risico's te onderkennen en financieren: het leven is dan één groot risico en bij de dekking gaat het niet meer om inhoud, maar alleen nog maar om het basisgeld.

Afgeleide en onbedoelde risico's: samen gevangenissen gebouwd

Een neven-effect, een onbedoeld effect van langer met een bijstandsuitkering leven, is dat het een soort gevangenis wordt. Zo kan het gebeuren dat een noodlot – een ziekte, werkloosheid, scheiding– uitmondt in iets dat als blijvend ervaren wordt, waar je moeilijk weer uitkomt. Ella Vogelaar formuleerde het sterk en wees op het belang van het aanboren van kracht en eigen verantwoordelijkheid', omdat (…) ik teveel heb gezien dat goedbedoelde zorg voor mensen vaak leidt tot afhankelijkheid en apathie. En dat zijn geen drijvende krachten voor emancipatie.' (Vogelaar 2004). Verschillende deelnemersverhalen bevestigen dat: je blijft tot de zieken behoren, want je moet bevestigen dat je ziek bent om uit de financiële problemen te blijven.

Dit fenomeen is vaker beschreven en ook algemeen sociologisch en psychologisch erkend: routines en regels zijn op goede bedoelingen en praktijken gebouwd, en tegelijkertijd kunnen ze het tegendeel bewerken. Mensen worden opgesloten, gaan zich gedragen naar de regels van deze gevangenis, komen er niet meer uit. Enerzijds is er ook een oprechte wens, met rust gelaten te worden om dat te kunnen doen wat centraal staat in de levensloop. Anderzijds worden daarmee ook betaalde arbeid, geld verdienen en kapitaal-vergaren met rust gelaten. Dat is een aderlating, je kiest ervoor niet mee te doen met het economisch spel, mogelijk omdat je op andere deelgebieden betere mogelijkheden ziet. Dat bevat ook een typisch element van laat-modern-burgerschap.

III. Trend: de laat-moderne burger streeft naar ontplooiing en 'bestaanszekerheid-plus'

Een paradoxaal patroon is ontstaan in de levensstijl van de laat-moderne mens, de mens wil zichzelf succesvol verwerkelijken. Voorheen waren sociale status en succes ook belangrijk, maar waren er evengoed plichten en conventies waaraan je je moest houden. Was je romantisch afwijkend en experimenteel, dan leefde je aan de rand van de samenleving. Nu echter willen mensen allebei: jezelf ontplooien en sociale erkenning en succes (Reckwitz 2017:289).

Reckwitz wijst daarbij vooral op het ontstaan van een nieuwe middenklasse waar deze ambities spelen, maar het fenomeen als trend en mensbeeld doordringt de hele samenleving en met name ook millennials leven zo. Ontplooiing, mogelijkheden, erkenning en respect zijn belangrijk. Een interessante vraag is dan: Wat is de laat-moderne sociale zekerheid die bij deze laat-moderne burger past? Veel suggesties en beleidsactiviteiten van de laatste jaren geven een antwoord op juist deze kwestie: participatie, respect, eigen kracht, geefkracht (Penninx 2020) **Eindnoot 2. In het kader van zijn resonantie-theorie stelt socioloog Hartmut Rosa (2016) voor een 'glanzende-ogen-geluks-index' te maken: sommige gebeurtenissen of activiteiten van een persoon beginnen te resoneren, mee te vibreren en elkaar te versterken en je ziet iets bijzonders gebeuren.

De glanzende ogen zijn het bestaanszekerheid-plus-element. Het gaat niet om het naakte financiële overleven, maar om leven. Daar passen de volgende vertelde ervaringen rond familie en respect-jobs in. Het zijn deels antwoorden op de vraag: Wat maakt je gelukkig? Deels zijn het verhalen die vanzelf naar boven kwamen, die belangrijk zijn in biografische reconstructies. Ze kunnen functioneren als tips voor wat belangrijk is in de levensloop.

Familie: een bijzondere gemeenschap

Steeds opnieuw wordt familie genoemd in 'Armoede Live 10 jaar later'. De erkenning, dat het goed gaat met de kinderen, dat je hulp hebt gehad van ouders, het is belangrijk in de reconstructie van wat er gebeurd is. Een nieuwe partner is de positieve gebeurtenis: “Het scheelt enorm iemand te hebben waar je je ei kwijt kan en andersom, een beetje warmte, best wel een ander leven.” De steun van een partner hebben bij nieuwe plannen en in moeilijke tijden. Ouders hebben geholpen bij het wegwerken van schulden. Kinderen ook.

(Achter)kleinkinderen nemen een belangrijke plaats is. Schuldgevoelens dat de kinderen toen ze opgroeiden het materieel niet rijk hadden zijn een stuk minder, nu blijkt dat het de kinderen goed gaat. De redenatie werkt zelfs andersom: doordat de kinderen niet van alles hadden, zijn ze er sterker van geworden. “Ze zijn er best wel sterk van geworden.” Of, onder generatiegenoten worden ervaringen uitgewisseld: “Van generatie naar generatie kun je niet vergelijken. We kennen wel een paar die het thuis in de schoot geworpen hebben gekregen en die het niet gered hebben … “ of “Ik ken mensen die alles van hun ouders hebben gekregen, die met 40, op mijn leeftijd, niet weten wat ze moeten doen, omdat ze nooit hebben gewerkt voor hun geld.”

Binnen de setting van de familie zijn er erkennings- en respectmogelijkheden die onafhankelijk zijn van succes op de arbeidsmarkt.

Dat familie altijd goed voor je is, moet niet als universele receptuur overdreven worden. Sommigen zijn juist door hun opvoeding en verleden in de problemen gekomen. Niettemin blijken gebeurtenissen die te maken hebben met familie, vooral kinderen en partner, belangrijk te zijn. Ze krijgen de nadruk in de interviews, vormen een anker in de levensloop. Binnen de setting van de familie zijn er erkennings- en respectmogelijkheden die onafhankelijk zijn van succes op de arbeidsmarkt.

Moet beleid deze fenomenen in de schijnwerpers zetten? Of juist met rust laten? Misschien het laatste, met rust laten, want het kan juist een bron van zelfrespect zijn omdat het een eigendomein is, een speelveld waarop mensen zelf los van overheidsbemoeienis hun ervaringen verzamelen en hun levensloopbiografie reconstrueren.

Levensloopactiviteiten met glans

Je kunt ze samenvatten onder de term 'levensloopactiviteiten': werk en vrijwilligerswerk in allerlei vormen. Ze spelen een voorname rol in de biografische reconstructie van levenslopen. Pensionering is een belangrijke wijziging: de inkomstenbron wijzigt, de arbeidsactiviteit in dienstverband stopt, er is meer tijd voor vrijwilligerswerk. Het ondernemer worden, na een loondienstverhouding, is een grote positieve inkomens- en levensverandering. Het vrijwilligerswerk, stichtingswerkzaamheden, sociale activiteiten organiseren, lotgenoten adviseren, op scholen voorlichting geven. De lijst is vrij lang. Er steekt veel energie in. Er komt niet altijd, en meestal geen, geld bij kijken. Wel respect.

VI. Conclusie en Samenvatting

De laat-moderne burger in de integrale economie: een reset met vier kernelementen

Stel, zo begon dit essay, je zou met gebruikerservaringen het sociale zekerheidssysteem opnieuw opstarten, wat zou je behouden, wat slanker en sneller maken, welke nieuwe onderdelen of programma's erbij installeren?

Een integrale economie en laat-moderne burgers vragen om een aangepaste sociale zekerheid. De integrale economie (met kapitaal, platformen, digitaliteit) stuit op laat-moderne burgers (met ontplooiingswensen, na te streven identiteiten, families en respect-jobs). Deze setting levert een oneindig vraagpotentieel op en een sociaal regulerend en herverdelend systeem zoals de sociale zekerheid kan niet aan de vraag naar identiteiten voldoen. Toch kan het wel rekening houden met en inspelen op de nieuwe tijden.
Ik roep nu met opzet niet: 'basisinkomen!' of 'alle mensen zijn goed', omdat ik juist ook door de deelnemers van Armoede Live meer ben gaan nadenken over de problematische aspecten van zulke uitspraken (Expert AL 2017; Expert AL 2018). Rond analyses van het basisinkomen zouden er vooral ook andere suggesties aan bod moeten komen, zoals de financiering van basisbanen en vrijwilligerswerkvergoedingen, of meer respectvolle, nuttige banen in de publieke sector (Crijns 2020).
Daarom een kleine reset waarbij de volgende vier humaan-sociaal-intelligente componenten - opnieuw en/of erbij - geinstalleerd worden.

Reset met vier humaan sociaal-intelligente componenten

reset sociale zekerheidDe volgende componenten zijn waardevol, op basis van wat mensen met ervaring op het bestaansminimum adviseren, tegen een achtergrond van veranderende economische- en sociaal-culturele omstandigheden.

  1. Bestaanszekerheid blijven garanderen en op nummer 1 zetten. Bestaanszekerheid geeft mensen de kracht om met schuldhulpverlening, familie en vrienden weer uit de schulden te komen. Daarbij is het bieden van bestaanszekerheid een stuk sociaal erfgoed dat in Nederland sinds de negentiende eeuw is opgebouwd. Het is voorwaarde voor vreedzaam sociaal leven en het is meer dan een karig basisinkomen voor iedereen.
  2. Bewust zijn van de veranderde, integrale economie en haar consequenties. Een deel van de bevolking heeft inkomsten uit vermogen, heeft aandelen, en/of geringere uitgaven door vermogens/woningbezit. Anderen niet. Het debat kan niet alleen gaan om inkomsten uit en premies op basis van arbeid in een economie die sterk draait om kapitaal, technologie en data. De rolbegrippen 'werknemers' en 'werkgevers' kunnen aangevuld worden met 'kapitaalnemers' en 'kapitaalgevers'? En zo in het blikveld van de financiering van sociale zekerheid raken. In het bewustzijn dat sociale zekerheid een belangrijk vestigingslocatievoordeel is. Denk ook aan gele-hesjes-straatrevoluties.
  3. Op zoek een gemeenschappelijke taal rond risico's. De ervaringen van mensen refereren naar klassieke risico's, naar ziekte en arbeidsongeschiktheid, naar werkloosheid en naar scheiding met kleine kinderen. Het zijn risico's die veel mensen kunnen overkomen en daarmee geschikt zijn om te binden, om samen over een sociale zekerheid fit voor de toekomst verder te denken. In combinatie met component 1 en 2 wordt helder dat het niet gaat om eenduidige financiële schade, er zijn veel mensen die deze risico's zelf kunnen opvangen. Het uiteindelijke risico is universeel en zonder schaamte: je zit aan de grond en zonder bijstand kun je niet in Nederland leven. In combinatie met component 4 kan denken in termen van risico's ook ertoe bijdragen te (her)ontdekken wat belangrijk is in de levensloop.
  4. Meer aandacht voor glanzende ogen als bestaanszekerheid-plus-element. De gelukscomponenten 'familie' en 'een brede definitie van werk/activiteiten' (respect-jobs) zijn van belang. Dat geven mensen zelf helder aan. Het duidt in de richting van een verbreding van arbeid en sociale zekerheid, met meer aandacht en mogelijkheden voor levensloopactiviteiten en levensloopbindingen. Met daarbij acceptatie en erkenning van de bijzondere plek van partners, vrienden en kinderen.

Discussie: menselijke vermogens Een reset is makkelijker opgeschreven dan gedaan. Het reset-concept is echter interessant, het bevrijdt van traditionele zo-is-het-nu-eenmaal-regels en laat ruimte voor het mixen met nieuwe elementen. Het is een beetje het terugbrengen van de sociale zekerheid op de festivaldancefloor. De welvaartsstaat, of sociale zekerheid, is in meer dan twee eeuwen industriële samenleving gegroeid: er is veel goeds bereikt - cultstatus sociaal erfgoed - en er zijn disfuncties die niet meer zo goed bij de mens van nu passen. Dit essay was op zoek naar het goede vanuit de ervaring van gebruikers.Los daarvan kunnen tal van invallen misschien nuttig zijn. Zo vroeg ik me af: Wie wordt de nieuwe Robin Hood en zet de big data-inkomsten in voor de sociale zekerheid? Of graaft die nieuwe Robin Hood dan meteen het graf voor de digitale economie van Nederland en Europa? En dreigt dan geografisch isolationisme: alles is goed geregeld maar de landsgrenzen moeten op slot. En de nieuwe economie: raken mensen niet te kwetsbaar voor data-uitbuiting, je wilt en moet overal gratis gebruik van maken, een echte keuze van diensten is er niet meer?Bij adviezen en hulp rond levenslopen huiverde ik soms kort en streepte later tal van zinnen weg. Want waar bemoeit de staat, of zelfs die - erg sympathieke! - 'omgekeerde ambtenaar' (Stimulansz) zich mee? Gaat het niet te ver je te bemoeien met het dagelijkse familie- en vrijwilligersactiviteitenleven? Worden geen nieuwe gevangenissen gebouwd met veel regels om je aan te houden die je weer beperken in je mogelijkheden? De menselijke vermogens moeten centraal blijven staan. De meest elegante en humane oplossing blijft nog altijd: mogelijkheden steeds opnieuw aanbieden en aangeboden krijgen. En de individuele mens laten beslissen. Martha Nussbaum (2000) en Amartya Sen blijven mijn favoriete referentie hier. Zij schetsen een wereld waarin mensen niet met extreme ongelijkheid tevreden moeten zijn, maar kansen krijgen, ze deze kansen kunnen nemen, maar niet gedwongen moeten pakken, mogen mislukken, vallen, opstaan en opnieuw hulp kunnen krijgen om zich te emanciperen.

Ellie Smolenaars

Literatuur

Boltanski, Luc, Eve Chiapello en Gregory Elliott, eds. 2018, The New Spirit of Capitalism. New updated edition. London: Verso. (eerdere edities verschenen in 1999 en 2005)

Boltanski, Luc en Arnaud Esquerre. 2019. Bereicherung: eine Kritik der Ware. Berlin: Suhrkamp.

CBS 2019. Welvaart in Nederland. Den Haag: CBS.

Crijns, Hub 2020. ‘Helpt Een Basisinkomen Ons Uit de Crisis?’ <https://www.socialealliantie.nl/index.php/achtergronden/helpt-een-basisinkomen-ons-uit-de-crisis> [accessed 18 June 2020]

Expert Armoede Live. 2017. ‘Ondernemer van de Straat: Weg Uit de Armoede Dankzij Een Eigen Zaak - Vers Beton’ <https://versbeton.nl/2017/11/ondernemer_van_de_straat_weg-uit-de-armoede-dankzij-een-eigen-zaak/> [accessed 19 June 2020]

Expert Armoede Live. 2018. ‘Ervaren Kennis En Opinies: Basisinkomen’ <https://www.socialealliantie.nl/index.php/column/ervaren-kennis-en-opinies-basisinkomen> [accessed 18 June 2020]

Janssen, Raf, ‘Wat Piketty Ons Leert over Aard En Aanpak van Het Armoedevraagstuk’ <https://www.socialealliantie.nl/index.php/achtergronden/wat-piketty-ons-leert-over-aard-en-aanpak-van-het-armoedevraagstuk> [accessed 18 June 2020]

Luiten van Zanden, Jan. 2019 ‘Een Flinke Stap Voorwaarts – Maar We Hebben Een Sprong Nodig!’ <https://esb.nu/events/overig/20052498/een-flinke-stap-voorwaarts-maar-we-hebben-een-sprong-nodig> [accessed 18 June 2020]

Martha Nussbaum. 2000. Women and Human Development. The Capabilities Approach. Cambridge University Press.

Penninx, Kees. 2020. ‘De Expert Aan Het Woord: Kees Penninx, Onderzoeker En Conceptontwikkelaar. - YouTube’ <https://www.youtube.com/watch?v=GytsuqvGzIs>

Reckwitz, Andreas. 2017. Die Gesellschaft Der Singularitäten: Zum Strukturwandel Der Moderne, Berlin: Suhrkamp.

Rosa, Hartmut. 2016. Resonanz: Eine Soziologie Der Weltbeziehung. Berlin: Suhrkamp

Smolenaars, Ellie. 2008. Armoede live!: analyse in beeld, woord en geluid van vijf trends in een rijke samenleving. Amsterdam: Aksant.

Smolenaars, Ellie 2018, ‘Geslaagd voor bestaanszekerheid, gezakt voor werkzekerheid’, Sociaal Bestek, 80.4 (2018), 26–28 <https://doi.org/10.1007/s41196-018-0106-7>

Sociale Alliantie 2018. ‘Home Armoede Live’ <https://www.socialealliantie.nl/index.php/armoede-live-home> [accessed 18 June 2020]

Vogelaar, Ella. 2004. Het engeltje van de bijstand. p.20. in: Smolenaars en Beijering. Gevaarlijk en Talentvol. Zeventig jaar mensbeelden in armenzorg en bijstand. Utrecht: Divosa.

Eindnoten

*Bij het bestuderen van inkomens, vermogens en bestedingen in Nederland 2019 (CBS 2019) bijvoorbeeld, vroeg ik me toch nieuwsgierig af of de verschillende inkomens- en vermogenscomponenten wel goed in de data vertegenwoordigd zijn. Zijn oude categorieën aangepast aan de nieuwe ontwikkelingen? Aan de platformeconomie? Hoe precies zijn de gegevens? Moeten belastingaangiftes en jaaropgaves niet veel beter nageplozen worden om tot betrouwbare conclusies te komen? Is er misschien een cijferjetlag? Ik had helaas geen tijd om hier verder in te duiken, wordt vervolgd en gelukkig zijn anderen alert (zie TweedeKamer-vraag heer Nijboer (PvdA) en antwoord Min. van Financiën Betreft Statistieken over inkomens- en vermogensongelijkheid, 6 september 2018). 

**Veel mensen hebben zich sterk ingezet voor eigenkracht, participatie en hulp. Hier moest ik me inhouden de vele goede artikelen en boeken te noemen. Goede kennisplatforms zijn o.a.: het Tijdschrift voor Sociale Vraagstukken en Socialevraagstukken.nl; de Sociale Alliantie, Sociaal Web en Stimulansz.nl

Over Armoede Live en Armoede Live 10 jaar later: 'Armoede Live 10 jaar later' is een vervolgonderzoek waarbij mensen opnieuw zijn gevolgd en geïnterviewd. Het onderzoek werd verricht in opdracht van de Sociale Alliantie. Van de elf mensen die over hun levensloop vertelden in het eerste, intensieve onderzoek, 'Armoede Live' in 2007/8, deden tien jaar later negen mensen bij de tweede onderzoeksronde mee. Opgeteld brengen de geïnterviewden retrospectief meer dan 200 jaar ervaring met leven op het sociaal minimum mee. De interviewmethode is geïnspireerd op autobiografische onderzoeksmethoden. Zie en https://ellie-smolenaars.net/portfolio/laboratorium-social-research/

De risico’s van energietransitie voor arme huishoudens

kolen stroomDoor Raf Janssen

Raf Janssen formuleert een aantal bedenkingen tegen de concept-RES van de regio Noord- en Midden-Limburg. Mogelijk zijn die ook relevant voor de plannen voor de energietransitie die in andere delen van Nederland worden opgesteld. De vraag is of daarbij voldoende oog is voor de belangen van mensen met een kleine portemonnee.

In Nieuwsbrief 2019 nr. 5 (27 november 2019) heb ik melding gemaakt van de activiteiten die de gemeenten in Noord- en Midden-Limburg ondernemen om een regionale energiestrategie (RES) op te stellen. De linkse raadsfracties in deze gemeenten hebben hun zorgen kenbaar gemaakt over proces en inhoud van deze RES, omdat ze vrezen dat de belangen van mensen met een kleine portemonnee te weinig behartigd worden en omdat de kansen op daadwerkelijke maatschappelijke veranderingen onvoldoende worden aangegrepen. De concept-RES is inmiddels zo goed als af: de colleges moeten de voorgelegde versie nog goedkeuren; aan de gemeenteraden is wat betreft dit concept geen rol toebedeeld. Er staan best goede zaken in de concept-RES. Niettemin blijf ik een aantal bedenkingen naar voren brengen, mede in het belang van mensen met een kleine portemonnee. Omdat het goed is als in andere RES-regio’s ook kritisch naar de plannen voor de energietransitie gekeken wordt, geef ik de bedenkingen weer die ik onlangs aan de opstellers van de concept-RES nogmaals kenbaar heb gemaakt.

  1. Bij het opstellen van de RES is gekozen voor een traditionele bestuurlijke aanpak: een vrij gesloten strak geregisseerd ambtelijk proces. Het thema ‘energietransitie’ leent zich naar mijn mening meer voor een open proces: zoveel mogelijk groepen en mensen worden uitgenodigd om in het openbaar mee te denken en denkbeelden ook openlijk uit te wisselen. Zo’n open benadering is nodig om een breed maatschappelijk draagvlak te krijgen voor energietransitie in samenhang met transities op andere terreinen.

  2. Er is tot nu toe weinig gedaan met de inbreng van progressieve fracties. Hier en daar worden enkele opmerkingen die we ingebracht hebben wel aangestipt en worden begrippen genoemd die ons zeer zeker aanspreken – bijvoorbeeld sociale duurzaamheid, collectieve voorzieningen, lokaal eigendom – maar deze goede aanzetten worden vooral doorgeschoven naar een later stadium: het komt aan de orde bij het opstellen van de RES 1.0 is de belofte. Eerder was de belofte dat de uitwerking in de concept-RES zou gebeuren. Dat is er niet van gekomen. Ik hoop niet dat we achteraf een soortgelijke conclusie moeten trekken over de RES 1.0.

  3. Het begrip ‘transitie’ wordt geneutraliseerd. Er wordt nergens in kritische zin verwezen naar de aard en werking van de huidige markteconomie die transities op veel terreinen, waaronder energie, levensnoodzakelijk maakt. De tegels waaronder de adders broeden worden niet gelicht. Dat werkt ‘mond-belijdenissen’ voor transitie in de hand, maar het frustreert uiteindelijk de veranderingen die daadwerkelijk moeten plaats vinden om de gestelde doelen te bereiken. Deze doelen kunnen niet worden bereikt in een economie die essentiële condities – eerlijk delen en respect voor de natuur – externaliseert, niet meetelt als opbrengsten en kosten van het productie- en consumptieproces in kaart worden gebracht.

  4. Maatregelen om kleinschalig duurzame energie op te wekken zijn vooral gericht op bedrijven en ‘losse’ burgers. Die worden ondersteund. Dat klinkt goed, maar het miskent dat energievoorziening eerst en vooral een collectief proces is. Alleen in collectief verband kunnen mensen met een kleine portemonnee ook meedoen, tenminste als zeggenschap en financiële inbreng gescheiden worden, hetgeen nu meestal niet het geval is. De steun aan afzonderlijke huishoudens maakt het op de duur steeds lastiger voor huishoudens met een kleine portemonnee om mee te doen in de transitie en de kansen ervan te onderkennen en mee te realiseren. Veel sterker zou benadrukt kunnen worden dat energietransitie alleen duurzaam en sociaal tot stand komt via een collectieve aanpak. Ook het begrip ‘lokaal eigendom’ zou in deze collectieve zin uitgewerkt moeten worden. Dat geldt ook voor grootschaliger opwekking van energie.

  5. Bij de transitie naar duurzame warmte-opwekking wordt nadrukkelijk gekozen voor een individuele insteek. Dat resulteert naar mijn mening in een versterking van de energie-armoede. Collectieve voorzieningen die naast de eigen door individuele huishoudens geregelde voorzieningen nodig blijven, moeten met steeds minder mensen – ook nog de minst draagkrachtigen – bekostigd worden. En zelfs als deze minima-huishoudens voor de gestegen kosten gecompenseerd worden, bevestigt dat toch hun positie van achterstelling en verhindert het dat ook mensen met weinig inkomen een positieve houding aannemen t.o.v. verbeterkansen die een sociaal uitgevoerde energietransitie zou kunnen bieden.

Raf Janssen
Panningen, 21 juni 2020

 

Nieuwsbrief 2020-2 verschenen

Deze nieuwsbrief gaat over de coronacrisis, groeiende armoede en ongelijkheid en het milieuvraagstuk. Hoe moeten we als samenleving deze drie samenhangende vraagstukken aanpakken? En wat kunnen daarbij de gevolgen zijn voor mensen met een kleine portemonnee?
Na een bericht over een oproep van de Landelijke Armoedecoalitie om de gevolgen van de crisis voor kwetsbaren te beperken, maken we in deze nieuwsbrief een aanzet om na te denken over deze vragen met bijdragen over (1) lessen die we kunnen leren uit de nieuwe studie van Thomas Piketty, (2) de aanpak van de energietransitie en (3) de wenselijkheid van het invoeren van een basisinkomen. Tenslotte nemen we een bericht op over de scenario's voor de gevolgen van de crisis, zoals die die voorzien worden door het CPB.

Klik hier om deze nieuwsbrief te lezen. 

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media