logo-sociale-alliantie6

Bij Regionale Energie Strategie (RES) horen sociale uitgangspunten

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

res

Door Raf Janssen

In dertig regio’s zijn samenwerkende gemeenten druk bezig met het opstellen van een regionale energiestrategie. Daarin gaat het met name over de vraag hoe we op een meer duurzame wijze elektriciteit kunnen opwekken en hoe we onze huizen kunnen verwarmen. Het is van belang daarbij sociale uitgangspunten te formuleren. Als dat niet of niet voldoende gebeurt, dreigt de energietransitie niet goed uit te pakken voor mensen met een kleine portemonnee. Raf Janssen doet verslag van de situatie in de RES-regio Noord- en Midden-Limburg.

 

Al eerder sociale uitgangspunten geformuleerd

In de laatste nieuwsbrief van 2019 stond een bijdrage over het opstellen van de RES in de regio Noord- en Midden-Limburg. De strekking van het artikel was dat de energietransitie op de eerste plaats een sociaal vraagstuk is en niet verengd mag worden tot een technologische en bestuurlijke operatie. Het benadrukken van de sociale invalshoek maakt bestuurlijke samenwerking en technologische innovaties niet overbodig, maar het voorkomt wel dat dergelijke innovaties een excuus worden om door te gaan met het gangbare economische systeem van permanente groei, dat uiteindelijk uitmondt in een verdere verarming van mens en natuur. Zo’n sociale invalshoek is ook een concrete, lokale stap naar een solidariteitsrevolutie die de kloof tussen arm en rijk kan dichten. Om de sociale invalshoek kracht bij te zetten, hebben de progressieve raadsfracties van de gemeenten van Noord- en Midden-Limburg in september vorig jaar een notitie opgesteld met voorstellen hoe de energietransitie kansen biedt voor gemeenschapsontwikkeling, voor een toekomstbestendige lokale economie en voor een verbetering van de leefsituatie voor iedereen. De progressieve raadsfracties hebben erop aangedrongen deze sociale uitgangspunten te verwerken in de op te stellen Regionale Energie Strategie. Een uitgewerkt concept van de Concept-RES is begin april naar de colleges gestuurd. Daarin wordt wel gewag gemaakt van het belang van sociale uitgangspunten, maar ze zijn daarin nog onvoldoende uitgewerkt. Dat is een reden om nogmaals de progressieve raadsfracties te vragen een drietal sociale actiepunten in te brengen in het maatschappelijke en politieke debat over energietransitie. Deze actiepunten benadrukken nogmaals de wenselijkheid om een energietransitie tot stand te brengen die in het belang is van ons allen, maar zeker ook in het belang van mensen met een kleine portemonnee. De actiepunten hebben betrekking op (1) de onderlinge samenhang tussen ecologische, economische en sociale vraagstukken, (2) de eigendomsvraag en (3) het kritisch screenen van productie en consumptie omwille van energiebesparing.
In verband met de coronacrisis hebben de regio’s vier maanden extra tijd gekregen om de concept-RES in te leveren bij de landelijke commissie die deze concepten van commentaar gaat voorzien. Dat commentaar kan gebruikt worden bij het opstellen van de eerste definitieve RES. Die extra tijd biedt gelegenheid om met name de sociale aspecten van de energietransitie verder uit te werken, opdat het ontstaan of het verergeren van de reeds aanwezige energiearmoede wordt tegengegaan.

1. Onderlinge samenhang tussen ecologische, economische en sociale vraagstukken

In de inleiding van de Concept-RES ontbreekt een inhoudelijke verwijzing naar de aard en aanpak van de algehele problematiek waarvan de energietransitie een onderdeel is, namelijk

  • dat onze huidige gangbare wijze van produceren en consumeren tegen de grenzen aanloopt van wat de aarde kan dragen;
  • dat we onze leefwijze, onze manier van produceren en consumeren, ingrijpend moeten veranderen;
  • dat dit veranderingsproces alleen kans van slagen heeft, als het eerlijk gebeurt, dat wil zeggen als er sprake is van sociale rechtvaardigheid wat betreft de bijdragen die onderscheiden groepen in de samenleving moeten leveren aan dit veranderingsproces.

De Concept-RES opent met de constatering dat Nederland een grote opgave heeft om duurzamer en schoner te worden. Dat zal alleen lukken als economische en sociale vraagstukken in hun onderlinge samenhang worden aangepakt. Juist dat aspect wordt node gemist, waardoor het gevaar groot is dat de RES een eenzijdige technologische invulling krijgt, hetgeen wil zeggen dat met technologische verbeteringen het gangbare economische ontwikkelingsmodel wordt voortgezet. De essentiële vraag in hoeverre de noodzaak van de energietransitie samenhangt met het niet meer adequaat zijn van de gangbare economische ontwikkelingsmodellen, wordt niet gesteld. Het stellen van deze vraag voedt een maatschappelijk debat dat nodig is voor het ontwikkelen van een leefwijze die mens en natuur bewaart en in stand houdt. Het vasthouden aan of het dicht in de buurt blijven van het economisch gangbare ontwikkelingsmodel levert onwenselijke bijdragen aan de aantasting van het leefmilieu van mens en natuur. Daar worden doorgaans mensen met een kleine portemonnee het eerste en het hardste door getroffen. Door niet op deze discussie in te gaan, lijkt het erop dat uitgegaan wordt van het idee dat we kunnen blijven denken en doen in termen van de vertrouwde groei-economie, als we met technologische innovaties de CO2-uitstoot maar terugdringen. Dat is een idee-fixe. Als de economie zich wil verduurzamen, moet ze, naast technologische verbeteringen, ecologische en sociale uitgangspunten opnemen in haar logica, in haar wijze van denken en vooral in haar wijze van doen. Dat vraagt om het ontwikkelen van een coherente visie op de samenhang tussen ecologische, economische en sociale aspecten van de energietransitie. 

2. Lokaal eigendom behoeft nadere uitwerking

In de Concept-RES wordt terecht ingegaan op de vraag wie eigenaar is van initiatieven om duurzame energie op te wekken. In dat verband wordt de wenselijkheid van lokaal eigendom benadrukt. Belangrijk is dat in de huidige versie van de Concept-RES al het uitgangspunt wordt geformuleerd dat lokaal eigendom altijd collectief eigendom is. Het idee van collectief eigendom moet echter nog verder worden uitgewerkt. Daarbij moet onder meer een antwoord worden gegeven op de vraag wie lid is of kan zijn van het collectief en wat daarvoor moet gebeuren. Moet je daar kapitaal voor inbrengen òf volstaat contributie òf ben je lid als je inwoner bent van een bepaald gebied? Een verdere vraag die beantwoord moet worden is of eigendom en zeggenschap alleen verworven kunnen worden via financiële participatie. Naar ons idee is het rechtvaardiger om financiële deelname en eigendom/zeggenschap te scheiden. Mensen kunnen – door geringe contributie of door het blote feit dat ze inwoner zijn van een bepaald gebied – lid worden van een lokale/regionale energiecoöperatie die het eigendom heeft; mensen met geld kunnen hun geld tegen een schappelijke vergoeding beleggen in schone energieopwekking. Als eigenaarschap gekoppeld blijft aan financiële inbreng, kunnen heel veel mensen vanwege het niet hebben van financiële middelen zich nooit eigenaar voelen van de energietransitie. Als er werkelijk sprake is van een beweging naar toekomstgerichte duurzaamheid, moet het begrip eigendom, net als het begrip economie, een inhoud krijgen die past bij ecologische en sociale uitgangspunten van een maatschappelijke ordening die de natuur respecteert en die in het belang is van allen. In de notitie wordt een aanzet tot deze verandering in denken en doen gegeven met het uitgangspunt dat lokaal eigendom altijd collectief eigendom is. Maar elders in de nota wordt eigendom als vanzelfsprekend gekoppeld aan de inbreng van kapitaal, waarbij een besluitvorming hoort volgens het principe één aandeel, één stem. De vraag is of we aan dat idee moeten vasthouden. Afgezien van de vraag of je met betrekking tot natuur, zon, wind, aardwarmte van ‘eigendom’ mag spreken, moet – als we dat toch doen – vastgesteld worden dat deze mogelijke energiebronnen van iedereen zijn, gemeengoed zijn. In plaats van privébezit via de inleg van kapitaal zou het begrip eigendom toekomstgericht ingevuld moeten worden als sociaal bezit, waarover beslist wordt volgens het principe één persoon, één stem. Anders dan het principe van privébezit kan het principe van sociaal/collectief bezit niemand in de belanghebbende gemeenschap buitensluiten en het gemeenschappelijke bezit is ook niet verhandelbaar, terwijl de opbrengsten gebruikt moeten worden voor zaken die in het belang zijn van allen en die de welvaart en het welzijn van heel de gemeenschap bevorderen.
Het lokaal eigendom kan belegd worden bij een energiecoöperatie of bij een regionaal energiebedrijf. Als dat energiebedrijf eigendom is van de gemeente(n) is er sprake van getrapte besluitvorming via een afvaardiging van gekozen volksvertegenwoordigers. Als een coöperatie eigenaar is, is er sprake van directe democratie via lidmaatschap van de coöperatie. Die laatste optie spreekt ons het meeste aan, zeker voor lokale/regionale initiatieven.
In de Concept-RES wordt verder gemeld dat gestreefd wordt naar 50% lokaal eigendom. Louter streven naar 50% lokaal eigendom of zelfs tenminste 50% lokaal eigendom – beide doelen worden in de Concept-RES als uitgangspunt benoemd – vinden wij niet ver genoeg gaan. Wij zijn van mening dat het streven gericht moet zijn op 100% lokaal eigendom. Voorkomen moet worden dat een gemeente/gemeenschap ten aanzien van haar collectieve bezit – wind, zon, aardwarmte – ruimte geeft aan kapitaalverschaffers van buiten om zeggenschap over nieuwe energiebronnen te kopen en naar eigen believen te vervreemden.
In de uitwerking van het Gemeentelijk Energiebedrijf wordt in de Concept-RES nadrukkelijk voorrang gegeven aan de markt. Dat is merkwaardig gezien het feit dat juist de markt een van de voornaamste oorzaken is dat de samenleving genoodzaakt is tot een ingrijpende energietransitie. De principes van de markt, die in meerdere opzichten op gespannen voet staan met het idee van duurzaamheid, worden kennelijk klakkeloos geaccepteerd, terwijl politiek-bestuurlijke afwegingen, die toch gericht zouden moeten zijn op het algemeen belang, als ‘te vermijden’ worden aangemerkt, of beter gezegd gediskwalificeerd. Ook bij de energietransitie wordt kennelijk vanzelfsprekend de overheersing door de markt geaccepteerd en versterkt. Over de wenselijkheid daarvan moet naar ons idee nog eens kritisch worden nagedacht.

3. Energiebesparing vooral door kritisch screenen van productie en consumptie

Terecht wordt voor energiebesparing een belangrijke plek ingeruimd in de Concept-RES: wat niet aan energie verbruikt wordt, hoeft ook niet opgewekt te worden. De ambitie die dienaangaande geformuleerd wordt, gaat naar ons idee echter niet ver genoeg. Het aanpassen van gedrag (apparaten niet onnodig aan laten staan), het aanpassen van gebouwen (isolerende maatregelen en energiezuinige verlichting), het toepassen van efficiëntere technieken en installaties voor productieprocessen … dat zijn allemaal prima maatregelen. Maar de belangrijkste en meest werkzame maatregel voor energiebesparing is het kritisch screenen van de gangbare productie en de normaal geworden consumptie van goederen waaraan we menen of geacht worden behoefte te hebben, maar die bij nader inzien in het geheel geen bijdrage leveren aan ons welzijn en mogelijk zelfs daaraan afbreuk doen. Naast de actie om particulieren, organisaties en bedrijven te stimuleren en te ondersteunen om beschikbare daken vol te leggen met zonnepanelen, zou een actie om te stoppen met het produceren en consumeren van overbodige en mogelijk zelfs schadelijke producten niet misstaan teneinde de doelstellingen van energiebesparing en CO2-reductie te behalen. Uiteraard moeten dan maatregelen genomen worden om mensen om te scholen voor andere, zinvolle en natuurvriendelijke, werkzaamheden en ook zullen andere vormen van bestaanszekerheid ontwikkeld moeten worden.
Bij de opsomming van maatregelen om de gestelde doelstelling van 25% CO2-emissiereductie te behalen, wordt terecht de nodige aandacht besteed aan de positie van mensen met een kleine portemonnee. Behalve het inzetten van financiële instrumenten, zou in dit verband (nog) meer de nadruk gelegd kunnen worden op het collectieve karakter van rechtvaardige energietransitie. Het idee van sociaal/collectief eigendom zou in die richting uitgewerkt kunnen worden. Niet alleen individuele besparingsinitiatieven ondersteunen met subsidies of anderszins, maar ook en mogelijk zelfs primair collectieve initiatieven voor heel de wijk of buurt ondersteunen. In elk geval moet worden voorkomen dat mensen met een kleine portemonnee een steeds groter deel van hun toch al geringe inkomen kwijt zijn aan energie, met name gas, omdat ze niet of onvoldoende mee kunnen doen aan besparingsmaatregelen en omdat het gas in prijs stijgt naarmate het mensen die daarvoor wel de middelen hebben lukt om over te stappen naar andere energiebronnen, zoals warmtepompen waarvan geconstateerd wordt dat die op dit moment de voorkeur krijgen voor de toekomstige verwarming van woningen in onze regio. Als dat zo is, moet naar ons idee het accent worden gelegd op het werken met collectieve buurtwarmtepompen waarover ook in de Concept-RES gesproken wordt, niet alleen vanwege een minder grote impact op het elektriciteitsnet, maar eerst en vooral vanwege sociale overwegingen dat ook mensen met een kleine portemonnee mee kunnen doen met de warmtetransitie.

Panningen, 8 april 2020
Raf Janssen

Afdrukken

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media