logo-sociale-alliantie6

Breng klassenstrijd terug in armoedevraagstuk

Door Raf Janssen

Klik hier om dit artikel als pdf-document te downloaden.

Onlangs bracht het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) een rapport uit over eigentijdse ongelijkheid. Het is een verhaal over ‘de postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal’. Anders dan de woorden ‘klassenstructuur’ en ‘kapitaal’ doen vermoeden, is dit rapport geen pleidooi om de aloude klassenstrijd terug te brengen in de aanpak van armoede en ongelijkheid. Het SCP bepleit een aanpak van de eigentijdse ongelijkheid die in de gegevenheden van de eigen tijd blijft steken en die daarmee armoede hooguit tijdelijk verlicht, maar niet blijvend uitbant.

Vier typen kapitaal en zeven sociale klassen

eigentijdse ongelijkheidHet rapport over eigentijdse ongelijkheid opent met de constatering dat de laatste tijd in het beleidsdebat veel aandacht is voor koopkrachtproblemen en armoede. Dit komt met name door de hoge inflatie en de sterk gestegen energieprijzen. De onderzoekers van het Sociaal en Cultureel Planbureau wijzen erop dat sociale ongelijkheid meer omvat dan verschillen in inkomen, opleiding en beroep. Zulke vormen van economisch kapitaal zijn verweven met andere hulpbronnen en die zijn medebepalend voor de kansen die mensen in het leven hebben. Het gaat er ook om of je erbij past, om wie je kent en om wie je bent. Deze drie elementen verwijzen naar respectievelijk het culturele kapitaal (ken je de maatschappelijke codes en gedraag je je ernaar?), sociaal kapitaal (in hoeverre beschik je over netwerken die steun en hulp kunnen bieden of die je vooruit kunnen helpen in het leven?) en persoonskapitaal (individuele verschillen in de fysieke en mentale gesteldheid, en in iemands aantrekkelijkheid).
Afhankelijk van de vraag hoeveel van deze vier soorten kapitaal je bezit, word je ingedeeld in een van de zeven sociale klassen (kapitaalgroepen) die de onderzoekers hebben samengesteld. Die klassen worden gerangschikt van veel naar weinig kapitaal. In het rapport wordt dit omschreven als ‘een maatschappelijke hiërarchie van veel naar weinig kapitaal’. Deze klassen worden als volgt aangeduid: de werkende bovenlaag (19,9%), de jonge kansrijken (8,6%), de rentenierende bovenlaag, waaronder veel hogeropgeleide gepensioneerden (12,2%), de werkende middengroep (24,9%), de laagopgeleide gepensioneerden (18,1%, de onzekere werkenden waaronder veel werklozen, werknemers zonder vast contract en zzp’ers (10,0%) en helemaal onderaan het precariaat, dat bestaat uit mensen die op alle vier de typen kapitaal het slechtst scoren (6,3%).

Structurele ongelijkheid

De onderzoekers hebben deze klassen onderscheiden op basis van de scores op de vier soorten kapitaal. Daarom spreken ze van kapitaalgroepen of hulpbrongroepen. Vastgesteld wordt dat deze groepen niet alleen verschillen in de hoeveelheid hulpbronnen waarover ze beschikken. Ze verschillen ook wat betreft de subjectieve oordelen die ze hebben over het eigen leven, het samenleven en de politiek. Mensen die behoren tot de klassen met meer hulpbronnen zijn positiever over het eigen leven, over het samenleven en over de politiek dan mensen in klassen met minder hulpbronnen. Hoe lager mensen scoren op de vier soorten kapitaal, hoe minder tevreden ze zijn met hun leven, hoe minder ze geloven in de democratie en hoe minder vertrouwen ze hebben in de overheid. Deze constatering wordt door de onderzoekers aangeduid als ‘klemmend’, omdat juist deze ‘lagere’ klassen voor zorg en ondersteuning relatief vaak afhankelijk zijn van de overheid. Mede daarom is het SCP van oordeel dat structurele ongelijkheid een urgente en niet te onderschatten maatschappelijke kwestie is. De onderzoekers stellen vast dat deze structurele ongelijkheid door de jaren heen weinig veranderd is en dus hardnekkig blijkt te zijn. Toch pleiten ze voor het intensiveren van een beleid om hierin verandering te brengen. Daarvoor worden zes handelingsrichtingen aangegeven, drie met weinig en drie met meer perspectief.

Handelingsrichtingen die weinig kansrijk zijn

Structurele ongelijkheid louter economisch aanpakken is de eerste van de drie handelingsrichtingen die weinig kansrijk worden geacht. De onderzoekers van het SCP wijzen erop dat hulpbronverschillen niet automatisch verdwijnen als men draait aan de voor de hand liggende ‘knoppen’ van het economisch kapitaal: gelijke kansen in het onderwijs bevorderen, tegenstellingen op de arbeidsmarkt verkleinen, al te grote inkomens- en vermogensverschillen bestrijden. Voor sommige groepen, zoals de cannots van de samenleving, zijn de mogelijkheden om hun achterstanden in te lopen beperkt. Een afname van economische verschillen vertaalt zich bovendien niet automatisch in een evenwichtiger verdeling van kansen en posities wat betreft andere hulpbronnen. De vraag of men erbij past, wie men kent, en wie men is (cultureel, sociaal en persoonskapitaal) kan dan nog steeds het verschil maken. Ongelijkheden wat betreft culturele en sociale hulpbronnen, alsook gezondheid en aantrekkelijkheid verdienen daarom eveneens aandacht in het beleid.
Een tweede weinig kansrijk geachte handelingsrichting is een aanpak die zich richt op klassieke doelgroepen. Dat komt omdat beleidscategorieën zoals jongeren, ouderen, migranten en vrouwen niet eenduidig tot één bepaalde sociale klasse horen. Dan is er nog een handelingsrichting die mensen uitsluitend zèlf laat investeren in hun hulpbronnen. Dit wordt evenmin afdoende geacht om structurele klassentegenstellingen op te lossen of te verkleinen. Structurele ongelijkheid wordt daarmee tot een individueel probleem gemaakt, terwijl niet iedereen in staat is om de investeringen te doen die nodig zijn om achterstanden weg te werken.

Handelingsrichtingen die perspectiefvol zijn

Na de schets van genoemde drie minder kansrijke handelingsrichtingen, presenteren de onderzoekers drie handelingsrichtingen die in hun ogen meer perspectief bieden als antwoord op de gesignaleerde structurele ongelijkheden tussen de burgers van Nederland. Een gerichte aanvulling van tekorten aan hulpbronnen bij bepaalde sociale klassen is de eerste kansrijke handelingsrichting die wordt genoemd. Elke groep krijgt gerichte hulp om haar kenmerkende tekorten op alle vier de kapitaalsoorten aan te vullen. Het idee is dat daardoor elke groep ongeveer op gelijk niveau komt. De onderzoekers onderkennen dat daarmee nog geen correctie wordt toegepast op de oorzaken van eigentijdse ongelijkheid die samenhangen met de bestaande systemen van formele instituties, organisatievormen en uitvoeringsprocessen. Daarom wordt een tweede perspectiefvolle handelingsrichting opgevoerd. Deze bestaat eruit om regelingen en uitvoeringspraktijken die ongelijkheden veroorzaken, af te schaffen, bij te stellen of met preventief beleid te neutraliseren. Als derde kansrijke handelingsrichting pleiten de onderzoekers voor het doorbréken van de wisselwerking tussen enerzijds de kapitaalverschillen en anderzijds de verschillende wijzen waarop de leden van de onderscheiden klassen in het leven staan, hoe ze zich gedragen en welke visies ze hebben op het eigen leven, het samenleven en de politiek.

Aanpak ongelijkheid blijft eigentijds

Als verklaring van hun indeling van burgers in een serie sociale klassen wijzen de onderzoekers op een aantal maatschappelijke veranderingen die iemands positie in de samenleving beïnvloeden. Dat zijn op de eerste plaats veranderingen op de arbeidsmarkt en in de organisatie van de productieprocessen: minder industrie, meer dienstverlening, meer goed betaalde banen voor hoger opgeleiden en een groei van slecht betaalde banen voor het dienstenproletariaat, meer flexibele arbeid en de groei van het aantal zzp’ers. Dergelijke ontwikkelingen hebben ervoor gezorgd dat er tussen mensen grotere verschillen zijn ontstaan in levenskansen en sociale posities. De toename van de ongelijkheid tussen groepen mensen die hierdoor heeft plaatsgevonden, is nog versterkt door maatschappelijke ontwikkelingen op andere terreinen, zoals bezit van vermogens, opleiding, gezondheid, aantrekkelijkheid. Daarom spreken de SCP-onderzoekers van eigentijdse ongelijkheid. Ze brengen kenmerken van individuen en hun ideeën over samenleving en politiek in kaart om te bepalen welke positie ze innemen in het huidige maatschappelijke bestel. Hun aanpak van de ongelijkheid is erop gericht mensen, en dan vooral mensen van de ‘lagere’(!) klassen, in een andere positie te brengen die meer overeenkomt met de positie van de ‘hogere’(!) klassen. Met gerichte maatregelen kunnen tekorten op alle vier de kapitaalvormen aangevuld worden of door het wijzigen en beter op elkaar afstemmen van bepaalde regelingen of (overheids)instanties kan de werking ervan positiever uitpakken voor groepen met een hulpbronnenachterstand.
Dit opkrikken van achterstandsposities wordt niet alleen bepleit wat betreft het financieel kapitaal, maar ook wat betreft de andere vormen van kapitaal, omdat er een sterke samenhang is tussen deze kapitaalsvormen. Het SCP-rapport benadrukt deze samenhang en onderkent dat groepen met een aantal gelijke kenmerken, bijvoorbeeld leeftijd en geslacht, heel verschillende posities in kunnen nemen op de onderscheiden kapitaalsvormen. Zo’n verschillen kunnen worden gelijkgetrokken met universele maatregelen, die voor achterstandsgroepen wat ruimer bemeten zijn dan voor groepen met betere posities. Het SCP spreekt in dit verband van ‘proportioneel universalisme’. Maar zelfs als de voorgestelde meervoudige, samenhangende en gerichte positieverbetering van groepen met een achterstand dit keer lukt, verandert daardoor de aard van het gangbare maatschappelijke bestel nog niet. Integendeel, het karakter van het gangbare bestel wordt eerder bevestigd en versterkt door deze ‘inhaal- en aanvul-aanpak’ van de ongelijkheid. In die zin blijft de aanpak van de ongelijkheid inderdaad eigentijds, dat wil zeggen dat ze in de gegevenheden (Sachzwänge) van de eigen tijd blijft steken.

Klassenindeling van SCP mist fundamentele maatschappijkritiek

De handelingsrichtingen die het SCP schetst doen me denken aan de manier waarop we vroeger als kinderen in de buurt samen speelden. Bij bijvoorbeeld het hardrennen kregen de kleintjes een flinke voorsprong. Ogenschijnlijk was daarmee een gelijk speelveld gecreëerd, maar op de eindstreep waren de groteren de kleintjes toch de baas. Het spel verliep prettiger door iedereen onder het mom van gelijke kansen mee te laten doen. En soms kwam een van de snellere kleintjes ook nog als eerste over de streep, waarmee de schijn van gelijke kansen en van eerlijk spel kon worden opgehouden.
De onderzoekers van het SCP onderscheiden verschillende klassen als groepen met uiteenlopende posities op de schaal die gevormd wordt door de vier genoemde hulpbronnen. Deze klassenbenadering geeft inderdaad een beter beeld van de ‘grotere’ en de ‘kleinere’ spelers op het speelveld van de huidige samenleving. Daardoor kan beter bepaald worden wie van de toezichthoudende overheid ter compensatie welke gelijkmakende extra portie levenskansen zou moeten krijgen. Maar de ingebakken machtsongelijkheid in de structuren van het gegeven maatschappelijke speelveld wordt niet onder kritiek gesteld.
Het SCP brengt ontwikkelingen en rimpelingen aan de oppervlakte van de huidige, als post-industrieel gekenschetste samenleving in kaart. Deze ontwikkelingen en rimpelingen beïnvloeden het meedoen van onderscheiden groepen in de gegeven samenleving. Afhankelijk van de vraag hoeveel van de vier soorten kapitaal een klasse/groep bezit, gaat dit meedoen mensen makkelijker of moeilijker af. Deze graduele benadering van ongelijkheid zet niet aan tot het bloot leggen van botsende posities en belangen van de diverse sociale klassen wat betreft zeggenschap en macht over de inrichting van de samenleving. De fundamentele structuren van maatschappelijke ongelijkheid worden door deze rangschikking van hoog naar laag wat betreft hulpbronnen niet bloot gelegd. En de gesignaleerde verschillen worden ook niet gekoppeld aan belangenstructuren die de bases vormen voor collectieve acties ter verandering van de gegeven samenlevingsorde. Het SCP definieert het klassenbegrip in termen van verdeling van hulpbronnen. Van een heel ander karakter is het marxistisch klassenbegrip. Dat is gekoppeld aan een maatschappijvisie waarin een kleine groep mensen zeggenschap heeft over de productiemiddelen en via uitbuiting bepaalt die klasse de levenssituatie van het overgrote deel van de mensen. Die uitbuiting in de productie van materiële goederen gebeurt vaak op schimmige wijze op grond van besluiten die genomen worden in verafgelegen directiekamers waar de democratie ver te zoeken is.
Het marxistisch klassenbegrip is sinds de opkomst van de verzorgingsstaat goeddeels uit het zicht van wetenschap en vakbeweging verdwenen. De laatste tijd wordt dit aloude marxistische klassenbegrip herontdekt. Dat komt omdat de verzorgingsstaat door veertig jaar neoliberaal beleid flink is uitgehold en bestaansonzekerheid en armoede met name onder werkenden toenemen. Dat komt ook omdat de klimaat- en milieucrisis ons het belang van de materiële productie en de daarmee samenhangende uitbuiting van natuur en mensen doet herontdekken. Het teruggrijpen op het marxistisch klassenbegrip stimuleert ook het ontwikkelen van ander denken en doen over politiek en democratie. Dat kan de strijd tegen armoede, die al decennialang vastgelopen is in systeembevestigende caritas, ten goede komen.

Klimaatverandering als klassenstrijd

De Amerikaanse wetenschapper Matthew T. Huber publiceerde vorig jaar een opmerkelijke studie over klimaatverandering. Hij beschrijft de klimaatverandering als een strijd om de macht, als een klassenstrijd over de verhoudingen die ten grondslag liggen aan onze sociale en ecologische relatie met natuur en klimaat. Die verhoudingen hebben betrekking op eigendom van en controle over productiemiddelen. Voor zowel eigendom als productie benadrukt hij het belang van een nieuw ecologisch en marxistisch klassenbegrip. Daarmee geeft hij aan dat het begrip ‘klasse’ gezien moet worden in relatie tot de vraag wie zeggenschap heeft over de productiemiddelen en daarmee over de gehele samenleving. Dit lijkt een verouderde benadering die meer thuishoort bij de grootscheepse industrialisatie en arbeidersorganisatie van de 19e en begin 20e eeuw. Maar de klimaatverandering en de ecologische afbraak zijn ook tegenwoordig nog steeds nauw verbonden met de industriële productie. Huber wijst erop dat heel de menselijke relatie met de natuur in wezen een productieverhouding is. Dat wil zeggen dat deze relatie bepaald wordt door de wijzen waarop we voedsel, energie, behuizing, vervoer, zorg, gezondheid en andere basale levenscondities produceren.
Die constatering is ook van toepassing op de huidige grote sector van de immateriële arbeid, want ook deze vormen van kennisproductie hebben een materiele basis die samenhangt met emissies en klimaatcrises. Groepen die zich in deze sector bewegen, leggen de nadruk op consumptie als de grote veroorzaker van klimaatverandering. Zij pleiten voor individuele verandering van leefstijl en hebben niet in de gaten dat het in wezen gaat om een materiële strijd om hulpbronnen en macht. In deze groepen wordt ook vaak vertrouwd op de technologie als oplossing voor het klimaatvraagstuk. Beide benaderingen laten de ingeburgerde macht van het kapitaal in stand. De ‘verborgen schuilplaatsen van de productie’ blijven buiten zicht en buiten de zeggenschap van de politiek, aldus Karl Marx die er 175 jaar geleden al op wees dat de bezittende klasse de werkende klasse beroofde van haar bestaansmiddelen. Huber wijst erop dat deze bezittende klasse tegenwoordig hetzelfde doet met lucht, water en bodem die de bestaansmiddelen zijn die ons aller toekomst bepalen. Het kapitaal doet dit om winst te kunnen maken, maar het doet daarmee de aarde en ook het eigen functioneren de das om.
Alleen de klasse van de werkenden en de zorgenden is volgens Huber in staat om het tij te keren: deze klasse vormt de meerderheid van de bevolking; de arbeiders bezetten de strategische plekken van de productie waar de winsten gemaakt worden. Omdat hun omvang groeit en hun bestaan steeds onzekerder wordt, hebben de werkende klasse en alle gemarginaliseerde groepen alle belang bij een verandering van de sociale verhoudingen in de productiesector. Dat vraagt om het ter discussie stellen van de ideologie van het private bezit van de productiemiddelen, om te beginnen bij de energiesector. De productie van schone en hernieuwbare energie ia namelijk van essentieel belang voor het herstel en behoud van het klimaat en de natuur. Het kapitalisme legt de controle over productiemiddelen in handen van een minderheid, die zich weinig gelegen laat liggen aan de gevolgen die haar handelen heeft op natuur en milieu. Een ecologische politiek vanuit het gezichtspunt van de werkende klasse probeert democratische controle uit te oefenen over levensnoodzakelijke bestaansmiddelen. Anders dan veel andere auteurs en klimaatgroepen legt Huber niet de nadruk op een politiek van krimp (degrowth) en kleinschaligheid. Hij vindt die politiek sympathiek en belangrijk, maar de grote massa die geen zeggenschap meer heeft over de eigen bestaansmiddelen, wordt er niet door aangesproken. Ook pleidooien voor klimaatrechtvaardigheid en het inschikken van het rijke Noorden ten gunste van het arme Zuiden raken volgens Huber niet aan de kern van de zaak. Die kern ziet hij ook nu nog liggen in de klassenstrijd, dat wil zeggen in het gevecht van de arbeidende klasse met de bezittende klasse om het tot stand brengen van democratische controle over de grote basisindustrieën. Dat is de weg om het klimaat te redden en tegelijk de levenscondities van grote groepen werkenden en zorgenden te verbeteren. Dat is volgens Huber ook de weg om brede steun te krijgen voor een fundamentele klimaatpolitiek en een wereldwijde verandering van het economisch bestel, dat vrede sluit met de natuur en stoelt op solidariteit tussen mensen.

Vakbeweging op de bres voor medezeggenschap

Om met succes stappen te zetten op de weg die Huber als fundamenteel verbeteringstraject schetst, is een versterking nodig van de vakbeweging en met name van de positie van de werkenden in de grote systeembepalende bedrijven. Een stevige democratisering van sociale verhoudingen in het bedrijfsleven is een noodzakelijke voorwaarde om grote groepen in de samenleving die nu weinig vertrouwen hebben in de politiek, tot het besef te brengen dat ze wel degelijk invloed kunnen hebben op de democratische besluitvorming. In een serie lezingen die onlangs in boekvorm is uitgegeven, zet de Duitse wetenschapper Axel Honneth uiteen dat de ervaringen die mensen opdoen in hun arbeidssituatie, van grote invloed zijn op hun deelname aan de democratische besluitvorming. De huidige omstandigheden op hun werk verhindert dat mensen daar de sociale vaardigheden en geestelijke instelling ontwikkelen die van hen als burgers verlangd worden in een democratische samenleving. Daarom is het nodig de arbeidsverhoudingen transparant en fair te regelen. Dat betekent dat voldaan moet worden aan drie condities: (1) mensen moeten zichzelf kunnen ontplooien in het werk in plaats van te vervreemden van zichzelf; (2) het werk moet georganiseerd zijn als coöperatie, als samenwerking in plaats van als concurrentie en als ieder-voor-zich; (3) het werk moet mensen toerusten om op politiek niveau deel te nemen aan de democratische besluitvorming. Dat houdt onder meer in dat het werk mensen bestaanszekerheid geeft, dat ze mee kunnen beslissen over de arbeidsomstandigheden, dat er genoeg vrije tijd overblijft voor ontspanning en herstel, dat het werk bijdraagt aan het ontwikkelen van zelfrespect en dat mensen op de werkvloer leren om rekening te houden met elkaar en om elkaar te ondersteunen.
Honneth wijst erop dat tegenwoordig steeds meer mensen onzeker en ziek worden van de omstandigheden en verhoudingen op hun werk: ze moeten vaak in hun eentje werken, vandaag hier en morgen daar, het werk is onzeker en levert vaak niet genoeg op voor een fatsoenlijk bestaan. Als die ontwikkeling niet wordt gekeerd, zal de deelname aan de democratische besluitvorming ook niet herstellen. Het beëindigen of verlichten van de ‘misère van de kapitalistische arbeidsverhoudingen’ moet in de ogen van Honneth hier en nu ter hand genomen worden: geen ideaalbeelden schetsen, maar concrete maatregelen om verbeteringen aan te brengen in de huidige verslechterende arbeidsverhoudingen.
Als aanvulling op deze ‘sla-de-handen-aan-de-ploeg’-oproep van Honneth wordt opgemerkt dat de huidige situatie van werkenden inderdaad vraagt om het nu en hier zetten van kleine verbeterstappen, maar de richting waarin deze stappen gezet worden moet wel duidelijk in beeld gebracht en voor ogen gehouden worden. Dat beeld wordt scherp gemaakt door groepen die fundamentele kritiek naar voren brengen en alternatieven schetsen voor een samenleving die nog steeds gedirigeerd wordt door de belangen van de betrekkelijk kleine groep mensen die zeggenschap heeft over de productiemiddelen en de arbeidsverhoudingen naar haar hand zet. Onder die condities kan het werk niet de inhoud en rol krijgen die ook Honneth eraan geeft, te weten: een activiteit die de voorwaarden voor het sociale leven in stand houdt en het welzijn van de samenleving dient. Dat geldt niet alleen voor de betaalde arbeid die Honneth vooral voor ogen heeft, maar ook voor de onbetaalde zorgarbeid en andere vormen van maatschappelijke arbeid, die het leven van mensen zin geven.
Zeker voor de aanpak van het armoedeprobleem in onze rijke samenleving is de vraag van belang hoe de sociale verhoudingen in de betaalde en de onbetaalde arbeid georganiseerd zijn. Veel armoede wordt veroorzaakt en blijft in stand, omdat deze verhoudingen niet fair en democratisch geregeld zijn en mensen zich in hun arbeid te weinig of niet zelf kunnen ontplooien. Hier ligt een taak voor de vakbeweging die in onderhandelingen over collectieve arbeidsvoorwaarden nog meer aandacht moet schenken aan een verbetering van de sociale verhoudingen op de werkvloer. Naast aandacht voor een goede beloning en gezonde arbeidsomstandigheden, zou de vakbeweging meer aandacht en nadruk moeten leggen op het verbeteren van de medezeggenschap. Of liever nog een paar stappen verderzetten in de richting van het ondersteunen van bedrijfcoöperaties, waar de meerwaarde die werknemers produceren, niet worden toebedeeld aan aandeelhouders die vaak afkomstig zijn uit verre oorden en gericht zijn op kortetermijnwinst, maar wordt ingezet voor de natuurinclusieve welvaart en het duurzame welzijn van de omringende samenleving en al haar leden. Zo’n brede belangenbenadering kan een hefboom zijn om in de strijd tegen armoede niet te blijven steken in charitatieve compensaties, maar door te stoten naar een ordening van de samenleving die condities creëert die iedereen en allen in staat stellen om volwaardig en gelijkwaardig mee te doen in de samenleving. In zo’n samenleving zullen weinig rijken zijn, maar in ieder geval zal er niemand armoede lijden.

Raf Janssen, Panningen, 28 maart 2023 

Gebruikte literatuur

Bisky, Jens und Karsten Malowitz, Schulen der Demokratie, Bericht zu den „Walter Benjamin Lectures 2021“ von Axel Honneth am 16., 17. und 18. Juni im Berliner Freiluftkino Hasenheide, in: Soziopolis, 22.06.2021

Honneth, Axel, Der arbeitende Souverän. Eine normative Theorie der Arbeit, Suhrkamp, Berlin 2023

Huber, Matthew T., Climate Change as Class War. Building Socialism on a Warming Planet, Verso, London New York, 2022

Jong, Sjoerd de, Klassenstrijd, maar dan heel anders, in NRC, 25/26 maart 2023

Kapfinger, Emanuel, Kommentar zu Axel Honneths Benjamin-Lectures 2021: Der arbeitende Souverän, in: Widerspruch, Münchner Zeitschrift für Philosophie, 2021, Jg. 40, Heft Nr. 71, S. 76-82.

Kerstholt, F., De traditie van klassieke klassenanalyse, in: Sociologische Gids, Vol 29 Nr 1, 1982

Vrooman, Cok, Jeroen Boelhouwer, Jurjen Iedema, Ab van der Torre, Eigentijdse ongelijkheid. De postindustriële klassenstructuur op basis van vier typen kapitaal. Verschil in Nederland 2023, Sociaal en Cultureel Planbureau Den Haag, maart 2023

 

Afdrukken

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media