logo-sociale-alliantie6

De worsteling met het armoedevraagstuk

Bedeling en verdeling zijn beide achterhaald

Door Raf Janssen

Klik hier om dit artikel als pdf-document te downloaden.

armoe de baasAls voorzitter van een lokale voedselbank zet Raf Janssen zich in om een toenemend aantal medeburgers te voorzien van een wekelijks voedselpakket. Tegelijk probeert hij als gemeenteraadslid de financiële ondersteuning van mensen met een (te) kleine portemonnee te verbeteren. Hij blijft dit doen, alhoewel hij beseft dat beide werkwijzen geen adequate en toekomstgerichte antwoorden zijn op het maatschappelijke vraagstuk van armoede in een rijk land. In deze bijdrage gaat hij in op zijn worsteling met het armoedevraagstuk en zijn zoektocht naar een werkzaam alternatief.

Onze samenleving wordt geconfronteerd met een aantal crises: wereldwijde bankencrisis, klimaatcrisis, covid- en zorgcrisis, energiecrisis. Deze crises grijpen in elkaar en laten telkens hetzelfde patroon zien: niet iedereen wordt er in gelijke mate door getroffen, maar de laagste inkomens krijgen steeds de grootste klappen. Daardoor neemt ook in Nederland de armoede sterk toe. Hierop wordt gereageerd met charitatieve hulpverlening (bedeling) enerzijds en financiële ondersteuning (verdeling) anderzijds. Beide benaderingswijzen zijn nodig om armen voor de korte termijn een enigszins leefbaar bestaan te bieden. Maar armoede als structureel kenmerk van het huidige maatschappelijke ontwikkelingsmodel wordt er niet mee uit de wereld geholpen. Daarvoor is een ander samenlevingsmodel nodig. De reeds in gang zijnde zoektocht hiernaar concentreert zich op een verandering van het eigendomsbegrip.

Bedeling

In de aanpak van het armoedevraagstuk zijn de voedselbanken ook in Nederland niet meer weg te denken. Oorspronkelijk zijn de voedselbanken ontstaan om voedselverspilling tegen te gaan. Die functie hebben ze nog steeds. Voedsel verstrekken aan mensen die zelf te weinig geld hebben om voedsel te kopen is een functie die daarmee samenhangt. Deze functie in het kader van armoedebestrijding is intussen de eerste en voornaamste bezigheid geworden van voedselbanken. Intussen zijn 172 voedselbanken aangesloten bij de landelijke stichting Voedselbanken Nederland. Daarnaast zijn er ook nog een onbekend aantal particuliere initiatieven. Allemaal goedbedoeld; het helpt armen; maar het blijft caritas, liefdadigheid; meestal onbaatzuchtig.

Boze blijdschap
Vanuit de anti-armoedebeweging en vanuit de progressieve politiek is in het begin fel geageerd tegen de opkomst van voedselbanken. Veel gemeenten weigerden zelfs om voedselbanken te ondersteunen, omdat men van mening was dat bestaande sociale voorzieningen toereikend waren of zouden moeten zijn om iedere burger een basale levensstandaard te garanderen. Bij doorvragen bleek echter meestal sprake te zijn van blijde boosheid of boze blijdschap: boos dat de voedselbank bestaat; blij dat deze er is. De aanvankelijke afwijzing sloeg noodgedwongen om in een brede waardering en toenemende materiële ondersteuning van voedselbanken door de overheid. Vanuit eenzelfde dubbel gevoel was eerder ook al verzet aangetekend tegen op opkomst van het lokale minimabeleid. Dat werd bestempeld als pleisterplakkerij die de politieke druk op de landelijke overheid verminderde om het sociaal minimum op een leefbaar peil te brengen en te houden. Tegelijk dwong de dagelijkse werkelijkheid tot het besef dat steeds meer mensen dergelijke lokale pleisters hard nodig hadden en hebben om de eindjes aan elkaar te knopen.

Toenemend beroep op voedselbanken
Het aantal mensen dat een beroep doet op hulp van de voedselbank neemt de laatste jaren sterk toe. De verwachting van de landelijke stichting Voedselbanken Nederland is dat eind 2022 aan meer dan 130.000 mensen wekelijks een voedselpakket verstrekt moet worden. Een toenemend percentage daarvan bestaat uit mensen die werken of uit ouderen met AOW en een klein pensioen. Dat betekent dat intussen niet alleen de bijstand te laag is gebleven om fatsoenlijk van te leven, maar ook het minimumloon en de AOW. Een van de regels bij de voedselbanken is dat mensen drie jaar lang een beroep kunnen doen op voedselhulp. Ze moeten intussen proberen (weer) economisch zelfstandig te worden. In de praktijk blijkt dat bij steeds meer mensen de periode dat ze afhankelijk zijn van voedselbankhulp langer duurt. Er zijn kortom meer mensen die een beroep doen op de voedselbank en een groter deel van hen doet dat voor een langere periode. Dat betekent dat er meer producten nodig zijn. De laatste tijd neemt de aanvoer van producten vanuit de supermarkten en andere sectoren echter af. Bedrijven nemen steeds meer maatregelen om voedselverspilling tegen te gaan en een aantal ondernemers legt hun bedrijf stil vanwege de exorbitant gestegen energiekosten. Niettemin blijft de hulp vanuit de samenleving groot, ook wat betreft de inzet van meer dan 13.000 vrijwilligers die een voedselbank opzetten en in bedrijf houden. Vanwege de grote toename van mensen die een beroep doen op voedselhulp, moeten extra vrijwilligers gevonden worden, hetgeen steeds moeilijker wordt. Een actueel en nog groter knelpunt is het wekelijks beschikbaar hebben van voldoende producten. Daarom zien overheden (Rijk, gemeenten en provincies) zich genoodzaakt om extra gelden beschikbaar te stellen aan de voedselbanken om producten bij te kopen. Dat strookt niet met de filosofie van de voedselbanken, maar de groeiende nood onder mensen dwingt hen hiertoe.

Maakt de voedselbank deel uit van een tegenbeweging?
Eind 2008 verscheen bij de Sociale Alliantie het boek Armoe de baas!? Het perspectief van voedselbanken. In deze publicatie heb ik geprobeerd tendensen te vinden in het maatschappelijk verschijnsel van voedselbanken die hun gebruikelijke kwalificatie als charitatieve hulpverlening zouden kunnen nuanceren of corrigeren. Vanaf de jaren tachtig van de vorige eeuw is een overheidsbeleid gevoerd dat de sociale zekerheid steeds verder verschraalde en steeds meer in dienst stelde van de markteconomie. Mijn hoop was dat er vanuit de samenleving een corrigerende tegenbeweging zou ontstaan. Ik vroeg me af of de voedselbanken elementen in zich hebben van nieuwe vormen van maatschappelijke solidariteit die spontaan vanuit de samenleving ontstaan als correctie op het overtrokken marktdenken en het daarbij horende bezitsindividualisme. Is de voedselbank een teken dat de samenleving op zoek is naar een economie van de barmhartigheid, een economie van de gift? Wordt de losgeslagen geldeconomie door acties vanuit de samenleving getemperd, gecorrigeerd of zelfs (deels) vervangen door een economie voorbij het marktdenken, een ‘transkapitalistische economie’ en zijn voedselbanken daar een uiting van? Is via steun aan de voedselbanken een economie in de maak waarin rijken zich onttrekken aan de verveling van doelloze opeenhoping van rijkdom en waarin ze zich maatschappelijk verdienstelijk willen maken door het delen van hun welvaart zonder daarvoor iets terug te verlangen? Ontstaat er een samenleving waarin arme mensen zich (noodgedwongen) onttrekken aan de economie van de permanente consumptie?

Het blijft caritas; helaas broodnodig
Na 2008 heb ik als wethouder de lokale voedselbank mee helpen oprichten en vanaf 2018 heb ik als voorzitter van de lokale voedselbank regelmatig overleg met andere voedselbanken. Tot nu toe zie ik geen ontwikkelingen die erop duiden dat voedselbanken plekken zijn waar gezocht wordt naar alternatieven voor de gangbare markteconomie en de daarbij horende manier van het produceren en consumeren van voedsel en aanverwante producten. Voor de honderdduizenden mensen in ons land die in (on)zichtbare voedselnood verkeren, blijven voedselbanken broodnodig. Die directe, op de medemens gerichte functie verdient alle steun. De bredere maatschappelijke functie van voedselbanken roept niettemin bedenkingen op. Het klinkt paradoxaal, maar voedselbanken zijn een verschijnsel van overvloed. Ze zijn opgekomen in de maatschappij van consumenten, waar een overdaad aan producten moet worden geconsumeerd. De niet-verkochte producten mogen worden verdeeld om vernietiging – overigens een veel duurdere optie – te voorkomen. Daarmee verbergen ze funeste eigenschappen van de consumentensamenleving en voorkomen ze dat deze samenleving in opspraak raakt. Naast deze ‘positieve’ functie voor een bestendiging van de huidige samenleving, bieden ze niet-arme burgers mogelijkheden om liefdadigheid ten toon te spreiden. Vanuit dit oogpunt duidt de groei van voedselbankhulp op een terugval naar de armenhulp van de periode voor de opkomst van de verzorgingsstaat. Of moet deze duiding worden herzien nu de toenemende financiële steun van overheden om producten bij te kopen voedselbanken in toenemende mate een positie geven binnen het heroplevende sociale beleid van de verzorgingsstaat?

Verdeling

Tot in de 20e eeuw was vooral charitatieve hulpverlening het gebruikelijke antwoord van de samenleving op de wijdverbreide armoede. Gaandeweg werd deze aanpak vervangen door een sociaal beleid waarmee de overheid een betere verdeling van de welvaart regelde. Hoewel het nooit gelukt is de armoede helemaal weg te werken, nam dit verschijnsel toch sterk af, met name in de decennia na WOII. Eind jaren 70 sloeg dit beleid van ‘sociale markteconomie’ om. Er werd een bezuinigingsbeleid in gang gezet: het sociaal beleid verschraalde steeds verder, het minimumloon en de uitkeringen werden losgekoppeld van de loonontwikkeling in het bedrijfsleven. Steeds meer mensen zakten door de bodem van het bestaan. Toenemende verarming en verschulding dwingen de overheid momenteel tot enig herstel van het sociaal beleid: het minimumloon en de daaraan gekoppelde uitkeringen gaan omhoog en via rijk en gemeenten worden grote groepen burgers in hun inkomen ondersteund. Mogelijk is dit het begin van een herstel van een beleid dat zorgt voor een betere welvaartsverdeling. Zelfs als dit zo is, moet de vraag gesteld worden of dit herlevend sociaal beleid een adequaat en toekomstgericht antwoord is op het armoedevraagstuk. De miljarden euro’s die de overheid op dit moment beschikbaar stelt om het materiële bestaan van mensen te garanderen, zijn gericht op het doen voortbestaan van een economie die vanwege haar ingebouwde groeidwang onontkoombaar een steeds verdere verarming van mens en natuur veroorzaakt.

Herstel van sociale zekerheid
De dertig jaren na WOII was de periode waarin de verzorgingsstaat werd uitgebouwd. Deze sociale inrichting van de samenleving was de afsluitende oplossing van de sociale kwestie, de strijd om fatsoenlijke levensomstandigheden voor de arbeiders. Het maatschappelijk compromis tussen kapitaal en arbeid maakte het mogelijk om winsten, lonen èn sociale voorzieningen tegelijkertijd te laten stijgen. In Frankrijk werd deze periode aangeduid als de ‘glorieuze dertig jaar’ en in Duitsland werd op deze periode teruggekeken als ‘de korte droom van de eeuwigdurende welvaart’. Daar werd gesproken van de ‘soziale Marktwirtschaft’ en in Nederland werd deze periode aangeduid als ‘het kapitalisme met het menselijke gezicht’. De oliecrisis in 1973 was het begin van het einde van dit ontwikkelingsmodel. Het economisch beleid ging zich geleidelijk steeds meer oriënteren op de wereldmarkt. Daardoor kwam de nationale verzorgingsstaat in een crisis. Het minimumloon en de sociale uitkeringen bleven vanaf 1980 meer dan 30% achter bij de prijsstijging en bij de gemiddelde loonontwikkeling. Door de anti-armoedebeweging wordt deze ontwikkeling al decennialang aan de kaak gesteld als een van de voornaamste oorzaken van de oplopende armoede onder uitkeringsgerechtigden, maar intussen ook onder werkenden. Voor het eerst na de invoering in 1969 komt er nu een extra verhoging van het minimumloon. Met ingang van 2023 stijgt het minimumloon met 10% en die stijging geldt ook voor AOW en sociale uitkeringen.

De nieuwe sociale kwestie
Is deze stijging van het minimumloon een concreet signaal dat de heilzame werking van een fatsoenlijk stelsel van sociale zekerheid wordt herontdekt en in ere hersteld? Is het een eerste stap om de in onbalans gebrachte welvaartsverdeling tussen kapitaal en arbeid weer iets meer in evenwicht te brengen ten gunste van de arbeid? Veel mensen zullen dat betwijfelen als ze bijvoorbeeld vernemen dat topmanagers van een groot Nederlands bedrijf een fusiebonus van gemiddeld 97.000 euro per persoon ontvangen en mensen op de werkvloer een inflatie-extraatje van 500 euro. Dat soort ongerijmdheden voedt de toenemende kritiek op de steeds ongelijker wordende verdeling van inkomen en vermogen. Die kritiek heeft zeker bijgedragen aan het onderkennen van de noodzaak om het te laag gemaakte minimuminkomen te verhogen. Helaas wordt de verhoging van het minimum weer meer dan ongedaan gemaakt door de ongekend hoge inflatie ten gevolge van de energiecrisis. Deze crisis dwingt de samenleving tot extra steun aan de lagere inkomens. Deze steun, die ondertussen in de miljarden loopt en waarvan ook de hogere inkomens profiteren, zou met een flinke portie goedwillendheid aangemerkt kunnen worden als een overheidsingrijpen in de welvaartsverdeling ten gunste van de armen. Dit beleid van enig herstel van de politiek van verdeling is gericht op het op gang houden van de alsmaar toenemende productie en consumptie. Daarmee is het een achterwaarts gericht beleid, dat teruggrijpt op de economische formule van permanente groei. Dankzij deze groei kon de oude sociale kwestie worden opgelost binnen de bestaande economische orde. De destijds gerealiseerde verbetering van de positie van de lagere inkomensgroepen hoefde niet ten koste te gaan van de groepen met de hogere inkomens. Het milieuvraagstuk en de grenzen die dit stelt aan de groei maken deze verdelingsweg steeds duidelijker tot een onmogelijke en onwenselijke route. Omdat de groei van de armoede blijft aanhouden, dient zich opnieuw een sociale kwestie aan. Dit keer een nieuwe sociale kwestie die een andere oplossing vraagt dan de oude sociale kwestie. De nieuwe sociale kwestie kan alleen worden opgelost door het wezen van de ons vertrouwd geworden maatschappelijke ordening van de markteconomie ter discussie te stellen en fundamenteel te veranderen. Zeker voor dat laatste zijn een bundeling en verbreding nodig van het maatschappelijk verzet tegen de momenteel nog overheersende economisering die alles en iedereen in het teken zet van economische groei. In een recent Memorandum dat de onlangs overleden Franse filosoof Bruno Latour schreef samen met de Deense socioloog Nicolaj Schultz, wordt een lans gebroken voor de opkomende ecologische klasse. Deze zou de maatschappelijke kracht kunnen worden die de tot nu toe gebruikelijke maatschappelijke ontwikkeling verandert in een maatschappelijke inwikkeling. Dat wil zeggen dat deze nieuwe klasse ervoor strijdt dat onze huidige wijze van leven waardoor de wereld feitelijk opgebruikt wordt, omgevormd wordt tot een leven in de wereld waardoor de bestaanscondities die op onze planeet aanwezig zijn hersteld worden en behouden blijven. Binnen die verandering moet ook een structurele en toekomstgerichte oplossing van het armoedevraagstuk worden gecreëerd.

Eigendom

Anders dan in de naoorlogse welvaartsstaat ligt een toekomstgerichte aanpak van het vraagstuk van armoede en groeiende ongelijkheid niet langer in een vergroting van de welvaartskoek, waardoor ook armen destijds konden delen in de welvaart zonder dat dit ten koste ging van de bevoorrechte positie van hogere inkomens. Het vraagstuk van de steeds duidelijker aan de dag tredende natuuraantasting maakt deze op groei gebaseerde verdelingsaanpak tot een achterhaalde strategie. Wat nodig is, is het ontwikkelen van een ‘nieuwe ecolegale orde’ (Ugo Mattei). De sleutel daartoe moet worden gezocht in een verandering van het eigendomsbegrip. Zowel door denkers (wetenschap) als doeners (praktijk van basisinitiatieven) worden al langer stappen gezet op de route naar deze verandering.

Democratisering van de economie
Onlangs verscheen het boek Owning the Future, geschreven door twee medewerkers van de Britse denktank Common Wealth. Het boek gaat over de vraag hoe mensen de toekomst in eigen hand kunnen nemen. Beide auteurs, Adrienne Buller en Mathew Lawrence, beginnen hun zoektocht naar het beheer van de toekomst met een korte beschrijving van enkele grote maatschappelijke crises. Zij stellen vast dat deze crises met elkaar samenhangen en dat door elk van deze crises eenzelfde rode draad loopt, namelijk de organiserende kracht van eigendom. Private eigendomsrechten hebben voorrang gekregen op collectief welzijn. Wie het voor het zeggen heeft in onze samenleving hangt af van de aard en de verdeling van eigendomsrechten. De huidige economie blijkt meedogenloos effectief om te doen waarvoor ze is ontworpen: verzamelen, insluiten, concentreren en uitbreiden ten gunste van hen die bezitten. De schrijvers wijzen deze mechanismen aan als oorzaak van toenemende armoede te midden van ongeëvenaarde rijkdom. Zij stellen dat alle gepraat over het creëren van een meer gelijke, rechtvaardige en ecologisch duurzame economie hol blijft klinken, als daarbij niet een duurzame verandering van eigendomsverhoudingen plaatsvindt. Een betere verdeling kan volgens hen een stap in de goede richting zijn om bestaand lijden te verzachten. Zij vinden dat echter te weinig, omdat zo’n verdelingsaanpak binnen de grenzen van het gangbare blijft. Fundamentele vragen komen niet aan bod. Ze noemen er enkele. Wat moet de prioriteit van onze economie zijn? Hoe kunnen we democratische macht organiseren om de koers van onze economie te bepalen? Hoe kunnen we onze samenleving organiseren om te voldoen aan de behoeften van mensen in plaats van aan de opeenhoping en exclusieve expansie van ongelijke private rijkdom? Het hoofdantwoord op deze vragen ligt volgens Buller en Lawrence in een omvattende herstructurering van de eigendomsverhoudingen. In hun boek wordt de onontkoombare noodzaak beschreven van een democratisering van de economie. Zo’n democratisering is nodig om de overheersende macht van de aandeelhouders te beperken en om alle belanghebbenden samen te laten besluiten wat er geproduceerd wordt, hoe en voor wie. In zo’n economie wordt de welvaart eerlijk gedeeld met allen, hebben zaken, zoals zorg en huisvesting, niet langer het karakter van koopwaar, maar worden weer teruggebracht in collectief bezit. De beide auteurs van het boek Owning the Future wijzen erop dat wij de condities en de vermogens hebben om iedereen op aarde een goed leven te garanderen. Daartoe moeten we wel afscheid nemen van het idee dat de beste besturing van de economie bestaat uit particuliere eigendomsclaims. Die zorgen er namelijk voor dat ons samenleven dwingend wordt gestructureerd door marktrelaties, die ook nog eens beschermd worden door de overheid.

Structuurverandering van eigendom
De noodzaak van een verandering van eigendomsverhoudingen is niet iets dat alleen leeft bij genoemde Britse denktank die studie maakt van de vergemeenschappelijking van rijkdommen. In Duitsland hebben vijf universiteiten een gezamenlijk onderzoekscentrum opgezet, waar in een groot aantal projecten studie gemaakt wordt naar de structuurverandering van eigendom. De initiatiefnemers van dit centrum stellen vast dat sinds 1989 overal op de wereld de betekenis van het private eigendom is toegenomen. Voor degenen die het vergeten zijn of niet meegemaakt hebben: 1989 was het jaar van de val van de Berlijnse muur, wat gevierd werd als de definitieve ‘overwinning’ van de kapitalistische markteconomie. Deze toename in betekenis van het private eigendom is gevoed door de wereldwijde toename van concentratie en deregulering in de economie. De nieuwe eigendomsorde die hierdoor is ontstaan, blijkt echter crisisgevoelig en zeer omstreden. Ze staat onder druk vanwege een aantal ontwikkelingen: de financiële en economische crises; politieke conflicten over de toe-eigening, verdeling en inperking van privé-eigendom; ontwikkelingen van de kennis- en bio-economie. Deze ontwikkelingen stimuleren de opkomst van alternatieve ontwerpen over collectieve goederen en over gezamenlijk en vrij gebruik van bestaansbronnen. Dat zijn evenzovele signalen dat er een structuurverandering van eigendom aan de gang is in de samenleving. Daarbij wordt de bepalende rol van het privé-eigendom in toenemende mate onder kritiek gesteld. Onderzoekers van verschillende vakgebieden uit geheel Duitsland brengen de komende jaren deze aan de gang zijnde structuurverandering in kaart.

Eerdere kritiek op het eigendomsbegrip
Bij veel mensen, ook in de wetenschap, leeft het idee dat de discussie over het gangbare eigendomsbegrip pas sinds kort op gang is gekomen. Dat klopt in zoverre daarmee bedoeld wordt dat er nu pas een bredere wetenschappelijke en politieke discussie op gang komt over dit onderwerp en met name over de daarmee samenhangende ongelijkheid in de verdeling van welvaart: degenen die al veel hebben krijgen steeds meer en degenen die weinig hebben krijgen steeds minder. Door onderzoeken van met name de Franse wetenschapper Thomas Piketty is die ongerijmdheid de laatste jaren opnieuw in de politieke belangstelling gekomen. Steeds duidelijker en scherper wordt daarbij een relatie gelegd met de alles bepalende rol die het privé-eigendom heeft ingenomen in de huidige economische, juridische en politieke ordening van de samenleving. Maar er is al veel eerder kritiek geuit op deze structuurbepalende positie van privé-eigendom.
In het midden van de 19e eeuw werd door verschillende groepen binnen de syndicalistische en anarchistische bewegingen gestreden voor oplossingen van de sociale kwestie die het kapitalistische karakter van de samenleving fundamenteel ter discussie stelden. Deze stromingen zijn destijds door de hoofdstroom van de arbeidersbeweging figuurlijk en vaak letterlijk monddood gemaakt. 
In het begin van de 20e eeuw kwam onder juristen een stroming opzetten die het gangbare geïndividualiseerde rechtsbegrip verving door een sociale zienswijze waarin de gemeenschap centraal stond. Eigendom had in deze opvatting een sociale functie. Dat betekende dat de vrijheid van de eigenaar gebonden was aan het maatschappelijke belang. Deze sociaal-politieke invalshoek werd na WOII naar de achtergrond gedrongen, maar werd in de jaren zeventig onder druk van het milieuvraagstuk opnieuw actueel. Voor het thans opnieuw oplevende debat over eigendom is het van belang kennis te nemen van het destijds ontwikkelde gedachtengoed over eigendom.

Eigendomsrecht veranderen in gebruiksrecht
De Zwitserse econoom Hans Cristoph Binswanger pleit in de jaren zeventig voor een aanpassing van het eigendomsbegrip en de geldende eigendomsverhoudingen. Het gangbare eigendomsbegrip geeft mensen privé-macht over de natuur en de grondstoffen. Het biedt hun haast onbeperkte mogelijkheden deze ten eigen nutte uit te buiten. Mensen érven dit recht, kríjgen het van staatswege omwille van exploitatie of kópen het. Vooral als er van koop sprake is, moeten natuur en grond wel weer de betaalde prijs opbrengen en liefst natuurlijk iets meer. Vanuit die logica leidt 'goed' beleid tot een regelrechte uitbuiting van natuur en grondstoffen: hoe meer eruit gehaald wordt, hoe beter. De verhoudingen komen anders te liggen wanneer het bezit van grond niet primair en louter dient voor geldelijk gewin, maar het gehele bestaan moet veiligstellen. Binswanger verduidelijkt deze opvatting aan de hand van een sector die momenteel centraal in de belangstelling staat, namelijk de landbouw. Hij zet uiteen dat in de landbouw de bestaansmogelijkheden in de toekomst alleen kunnen worden bewaard door nu goed te zorgen voor de grond en het milieu. Met name de industrialisering van de landbouw heeft dit besef verdrongen, met als gevolg dat het milieu, de bodem en het (grond)water steeds verder worden aangetast. Deze fatale ontwikkeling kan enkel worden gestopt als er gestreefd wordt naar een vergemeenschappelijking van milieu en grond. Binswanger denkt daarbij niet aan nationalisatie, verstatelijking. Hij denkt veeleer aan de mogelijkheid om het eigendomsrecht te veranderen in een gebruiksrecht. Daarbij wordt aan personen het vruchtgebruik gegeven van iets dat eigendom is en blijft van belanghebbende gemeenschappen of associaties van vrije mensen. Het gebruik dat personen maken van de natuur, de grond en de grondstoffen mag niet botsen met het belang dat allen hebben bij de instandhouding ervan.

Eigendom als hindernis voor gemeenschappelijk gebruik
Een hedendaagse wetenschapper die doordenkt op deze sociale grondslag van eigendom is de Duitse filosoof Daniel Loick. In een studie uit 2016 over het misbruik van eigendom verzet hij zich tegen het liberale geïndividualiseerde recht op eigendom waardoor gemeenschappelijke goederen kunnen worden geprivatiseerd. Op basis van dit recht kan de eigenaar anderen uitsluiten van het gebruik van deze goederen. Loick vindt dat er samenlevingscondities gecreëerd moeten worden waaronder het voor niemand meer mogelijk is zich de wereld exclusief toe te eigenen. Hij pleit voor een niet-bezittend gebruik van goederen en wijst in dit verband op de sociale bewegingen rond commons, gemeenschapsgoederen, meenten. Over het gemeenschappelijk gebruik van commons zijn in gezamenlijk overleg regels opgesteld. Praktijken van gezamenlijk gebruik en beheer van commons maken het mogelijk om de grenzen van de westerse eigendomstraditie te verlaten en eigendom niet langer te zien als een voorwaarde voor gemeenschappelijk gebruik van gemeenschappelijke goederen, maar veeleer als een hindernis. In plaats van productie te richten op goederen/diensten die verhandeld kunnen worden, wordt productie gericht op goederen/diensten die gebruikt kunnen worden. Botsingen tussen gebruik door gemeenschappen enerzijds en buitensluitend misbruik anderzijds laten zien dat er een politieke strijd gaande is om gemeenschappelijke goederen terug te veroveren. Volgens Loick gaat de kern van deze politieke strijd om het veranderen van sociale verhoudingen tussen de mensen. Die andere verhoudingen zijn nodig om de wereld te gebruiken zonder zich deze toe te eigenen. Dat lijkt mij een goed alternatief voor de gebruikelijke aanpak van het armoedevraagstuk middels bedeling en verdeling.

Het denken en doen van meenten
De kunst- en cultuurfilosoof Thijs Lijster, die verbonden is aan de Rijksuniversiteit Groningen, publiceerde onlangs een interessant boek over de meenten met als titel 'Wat we gemeen hebben'. Meenten is de Nederlandse benaming voor de vaak gebruikte Engelse term van commons. Het zijn gedeelde bronnen waar iedereen gebruik van kan maken zonder dat ze iemands bezit zijn. Vroeger waren dit bossen of velden, maar in het boek wordt duidelijk gemaakt dat kennis, cultuur, de openbare ruimte in de stad of het internet ook als meenten gezien kunnen worden. Lijster laat zien waarom het van belang is dat we cruciale aspecten van ons leven zoals wonen, zorgen en leren niet als koopwaar behandelen, maar als meenten, die door gemeenschappen van mensen gezamenlijk worden gevormd en beheerd. Met dit pleidooi voor een vergemeenschappelijking van de meest cruciale en basale aspecten van ons dagelijks leven neemt hij afstand van het gangbaar gemaakte neoliberaal beleid dat zich kenmerkt door de onteigening en privatisering van gemeenschappelijk bezit en publieke diensten, door een uitholling van de verzorgingsstaat en door een herverdeling naar boven. In het boek wordt uitvoerig het vermogen beschreven om zelf meenten te maken door de wereld als gemeenschappelijk te ervaren en te begrijpen. Lijster ontwikkelt daarmee een filosofie van de meenten. Deze filosofie wordt al jarenlang in praktijk gebracht door groepjes pioniers. Met vallen en opstaan overigens.

Sociale coöperaties
Op diverse plekken in het land nemen mensen met weinig inkomen het initiatief om via eigen coöperatieve activiteiten hun (inkomens)positie te verbeteren. Mensen creëren samen nieuwe ruimtes: ruimte om inkomen te verwerven, ruimte voor meer werk dicht bij huis, ruimte om het gat te dichten tussen beschikbare tijd en onbenut talent. Het gaat om kleinschalige (buurt)economische activiteiten die in samenwerking worden opgezet door mensen die eigen zeggenschap hebben over het initiatief en die door samenwerking hindernissen opruimen, kansen scheppen en doelen bereiken die voor ieder van hen apart onbereikbaar zijn. Ze ontwikkelen daarbij andere manieren van leven en werken. Bewust of onbewust realiseren ze daarmee een verandering van de sociale verhoudingen tussen mensen. De grammatica van de concurrentie en het daarbij horende geïndividualiseerde eigendomsrecht worden afgezwakt. Daarvoor in de plaats groeit het besef van de kracht van gemeenschappelijkheid. Sociale coöperaties kunnen in hun kleinschaligheid en diversiteit ertoe bijdragen dat ervaringen en denkbeelden van mensen met (te) weinig geld een plek krijgen in het maatschappelijke debat over een rechtvaardige en duurzame inrichting van de samenleving. Daarvoor is het nodig dat er vanuit verschillende maatschappelijke sectoren – economie, recht, cultuur, sociaal beleid – meer aandacht, ruimte en ondersteuning wordt gegeven aan dergelijke sociale coöperaties, want het zijn de verkenners van een nieuwe maatschappelijke ordening, die gebaseerd is op het eerlijk delen van het gemeenschappelijk bezit. Ze banen, hoe klein ook, brandlanen uit de maatschappij van ‘ieder-voor-zich’ naar een samenleving waarin de vrijheid gebonden is door verantwoordelijkheid voor het algemeen belang en waarin geldt dat de gemeenschappelijke zaak een aangelegenheid is van eenieder. Deze kleine initiatieven, aldus de Duitse econoom Lutz Brangsch van de Rosa-Luxemburg-Stiftung, zullen de wereld niet veranderen, maar zonder kleine alternatieven zal de wereld zich niet veranderen en zullen er geen grote alternatieven zijn.

Bestaande orde zoekt alternatieven
Dat de bestaande economische orde leidt tot een alsmaar groter wordende ongelijkheid en onvermijdelijk leidt tot een verarming van mens en natuur, wordt ook steeds duidelijker onderkend door de beleidsmakers en uitvoerders van deze orde. Ze zoeken naar alternatieven. Die worden met brede steun van overheid en bedrijfsleven onder meer gezocht in de sfeer van het maatschappelijke verantwoord ondernemen (social enterprises) en de vergroening van de economie. Dergelijke initiatieven krijgen brede maatschappelijke steun. En terecht, want het zijn evenzovele onderkenningen van de rechtvaardige eis om welvaart eerlijker te verdelen en van de noodzaak om natuurlijke hulpbronnen duurzaam te beheren om economische groei en maatschappelijke ontwikkeling mogelijk te blijven maken. Toch roepen deze alternatieven twijfel op. Het heersende recht dat privé-eigendom beschermt, wordt erdoor niet ter discussie gesteld en de zeggenschap over het bedrijf, over productie en consumptie, wordt erdoor niet gedemocratiseerd. Daarmee blijven deze alternatieven binnen de kaders van de heersende economische, sociale en juridische orde. Het zijn wel aanzetten tot mogelijke systeemveranderingen, maar deze worden tot op heden niet gevolgd door een breed gedragen sprong over de grenzen van het gangbare maatschappelijke bestel. De heilzaam geachte werking van concurrentie, de noodzaak van groei en winst en het toeschuiven van heel veel kosten naar de gemeenschap en de natuur blijven bestaan. Mogelijk verdringen ze zelfs de uiteindelijk onontkoombare noodzaak om sprongen buiten de heersende orde te maken. De gewenste structurele oplossing van de samenhangende vraagstukken van de verarming van mensen en natuur valt vooralsnog niet te verwachten van deze systeeminterne alternatieven. Zo’n oplossing ligt, om de eerder besproken studie van Buller en Lawrence aan te halen, in een verregaande democratisering van het bedrijfsleven en in de ontwikkeling van een eigendomsorde die gericht is op het verzorgen van de basale levensbehoeften van alle mensen en niet op het maken van winst.

Lessen uit het anarchisme
Eeuwenlang is armoede opgevat als een onvermijdelijk verschijnsel in de samenleving. In de lijst van grote uitvindingen in de 18e en 19e eeuw ontbreekt een belangrijke uitvinding, namelijk dat armoede geen natuurverschijnsel is, maar een door mensen gecreëerde situatie, die ook weer door toedoen van mensen tenietgedaan kan worden. Armoede als het onvermijdelijke lot van grote groepen mensen werd letterlijk weggewerkt met het bewerkstelligen van sociale voorzieningen als resultaat van de arbeidersstrijd en de daardoor bevochten sociale verzorgingsstaat. Dit wegwerken van de armoede onder centraal gezag van de staat kan aangeduid worden als de sociaal-democratische aanpak. Ik heb er al op gewezen dat deze aanpak binnen de grenzen van de heersende markteconomie opereerde en dat ze daarom vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw begon te haperen. Op deze benadering werd vanaf het begin felle kritiek geleverd daar een bonte waaier van anarchistische stromingen en stroompjes. De Belgische filosoof Ludo Abicht publiceerde in 2021 een boek met als centrale stelling dat de eeuwenlange strijd van het anarchisme voor zelfbestuur in kleine autonome gemeenschappen zich vandaag de dag voortzet in de beweging van de commons. Deze worden omschreven als gemeenschapsprojecten boven en buiten ‘markt en staat’ die vaak, maar niet altijd verbonden zijn aan allerlei vormen van coöperatieven, hoewel lang niet alle coöperatieven tot deze ‘commons’ kunnen worden gerekend. Het onderzoek van Abicht is erop gericht om de vraag te beantwoorden of er vandaag sociale projecten bestaan die erin slagen zowel de valkuilen van een naïef abstract utopisme als van een nuchter ‘realistisch’ cynisme te vermijden. Met een citaat uit het Communistisch Manifest van Marx en Engels uit 1848 wordt verduidelijkt dat het gaat om projecten die de concrete hoop wakker houden op een toekomstige associatieve samenleving, waarin ‘de vrije ontwikkeling van eenieder de voorwaarde is voor de ontwikkeling van allen’. Abicht geeft voorbeelden van dergelijke vrije en vrijwillige gemeenschappen van gelijkgezinde en gelijkwaardige burgers, die actief zijn in verschillende sectoren van de samenleving: landbouw, steden, wonen, zorg, energie, banken, ict. Ze slagen erin een uitweg te bieden uit de verlammende keuze tussen het privébezit van de sociale productiemiddelen enerzijds en de autoritaire staat anderzijds. Een wezenlijk kenmerk van deze uitweg is de onderliggende verwerping van het heersende maatschappelijke systeem van de kapitalistische markt, waaruit bedoelde commons zich proberen los te wrikken.

Strijd tegen armoede verbreden

De belangstelling voor de maatschappelijke beweging van de commons is de laatste jaren flink toegenomen. Overal zijn groepen in de weer met het banen van brandlanen naar een toekomstige samenleving van vrije en gelijke burgers. Het verlangen naar en de schets van een andere samenleving, een samenleving zonder armoede, worden vanaf haar oprichting verwoord in een serie manifesten van de Sociale Alliantie. In de jaren 2014-2016 heeft de Alliantie zelfs een grootschalig project opgezet waarin contacten werden gelegd met een aantal sociale coöperaties. Het waren pogingen en aanzetten om de strijd tegen armoede te verbreden en te koppelen aan een veel bredere maatschappelijke beweging naar een andere, meer gelijke, gerechte en duurzame samenleving. Deze aanzetten zijn evenwel keer op keer overstemd door een korte-termijn-aanpak, waarin landelijke en lokale overheden aangesproken werden om met concrete maatregelen aan arme mensen enige verlichting te verschaffen. De achterliggende oorzaken van verarming van mens en natuur werden daarbij niet meer aan de orde gesteld. Aanvankelijk werden die korte-termijn-maatregelen nog bepleit onder protest, maar die maatschappijkritische insteek is verwaterd. Er is ontegenzeggelijk een noodzaak om met directe maatregelen de steeds erger wordende nood van het groeiend aantal armen te lenigen of in ieder geval te verzachten. Maar die aanpak moet door progressieve maatschappelijke bewegingen gekoppeld worden aan de analyse en aanpak van andere vraagstukken, zoals milieu, zorg, ongelijkheid, racisme en energie. Er kan enige hoop ontleend worden aan de veelvuldiger en sterker wordende pleidooien om de doorgeschoten privatisering terug te draaien en belangrijke bedrijven en voorzieningen te nationaliseren. Voor de strijd tegen armoede levert dat ongetwijfeld meer resultaat op dan de momenteel gebruikelijke charitatieve hulpverlening van medeburgers en het uiteenlopende inkomensondersteuningsbeleid van lokale overheden. Om te voorkomen dat een dergelijke politiek van nationalisering een valse hoop doet ontstaan op een terugkeer naar de voormalige verzorgingsstaat als de aangewezen weg uit de armoede, is het daarnaast wenselijk en verstandig om als armoedebeweging aansluiting te zoeken bij de maatschappelijke beweging rond de commons. Daar worden brandlanen aangelegd die mogelijke routes zijn om te ontsnappen aan een economisch bestel dat verarming van mens en natuur nodig heeft om te gedijen. Een van de grootste uitdagingen in dit verband is het tot stand brengen en in stand houden van verbondenheden tussen de pioniers van commons en de grote groepen mensen met een kleine portemonnee die uiteindelijk het meeste recht gedaan wordt als de principes van de commons gemeengoed worden.

In dit artikel komen de volgende recente publicaties aan de orde:

  • Ludo Abicht, Anarchisme. Van Bakoenin tot de commons, Ertsberg Aalter 2021
  • Adrienne Buller and Mathew Lawrence, Owning the Future. Power and Property in an Age of Crisis, Verso London 2022
  • Bruno Latour und Nicolaj Schultz, Zur Entstehung einer ökologischen Klasse. Ein Memorandum, Suhrkamp Berlin 2022
  • Thijs Lijster, Wat we gemeen hebben. Een filosofie van de meenten, De Bezige Bij Amsterdam 2022
  • Daniel Loick, Der Missbrauch des Eigentums, August Verlag, dritte Auflage, Berlin 2021

Panningen, 16 december 2022
Raf Janssen 

 

 

Afdrukken

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media