logo-sociale-alliantie6

Sociale Coöperaties

Collectieven van burgers werken aan herstel van sociale grondrechten

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

sociale cooperaties raf

In de jaren 2013 – 2017 heeft de Sociale Alliantie samen met een aantal koplopers op het terrein van sociale coöperaties, ervaringen verzameld van collectieven van burgers die werken aan het herstel van sociale grondrechten om de bestaanszekerheid van mensen met een laag inkomen te vergroten. In 2018 zijn die ervaringen ingezet om in de provincie Limburg aandacht te vragen voor burgerinitiatieven die concrete bijdragen leveren aan het op gang brengen van een beweging die zich inzet voor een samenleving zonder armoede. In dit themadossier doen Nicole Estejé en Raf Janssen verslag van een aantal bevindingen.

Lees meer

Hoedanigheden die kenmerkend zijn voor sociale coöperaties

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

zorg en de staat

Raf Janssen herlas de beschrijving die Abram de Swaan gaf van arbeidersonderlinges en probeert daaruit enkele lessen te trekken voor de momenteel in opkomst zijnde sociale coöperaties.

Abram de Swaan schreef dertig jaar geleden een indrukwekkende studie over de opkomst van de verzorgingsstaat. De titel van het boek is 'Zorg en de staat. Welzijn, onderwijs en gezondheidszorg in Europa en de Verenigde Staten in de nieuwe tijd'. Het boek werd oorspronkelijk uitgegeven in het Engels. De Nederlandse vertaling verscheen in 1989 bij uitgeverij Bert Bakker in Amsterdam. De studie beschrijft doe in verschillende westerse samenlevingen op soortgelijke wijze collectieve arrangementen werden gevormd om tegenslagen en tekorten te bestrijden die mensen afzonderlijk troffen.
In een van de hoofdstukken uit deze studie werd een beschrijving gegeven van de ‘arbeidersonderlinges’. Dat waren verenigingen die gevormd werden door arbeiders die naar de nieuwe fabriekssteden getrokken waren en die tot het inzicht kwamen dat ze elkaar nodig hadden om problemen waarmee te geconfronteerd werden het hoofd te kunnen bieden. De Swaan beschrijft deze arbeidersonderlinges als ‘een intermezzo over zelfbestuur’, een tussenfase in het proces waarin de verzorgingsstaten werden gevormd. Mogelijk kunnen uit deze tussenfase van zelfbestuur enkele hoedanigheden worden afgeleid die van belang zijn voor hedendaagse coöperatieve verbanden van mensen die hun bestaanszekerheid willen vergroten. De Swaan beschrijft hoe de arbeidersonderlinges tekortschoten en al snel na hun opkomst weer verdwenen of beter gezegd: ze gingen op in de dynamiek van een nationale economie en een nationale staat en in een steeds professioneler wordende arbeidersbeweging. In de achtergronden van dat tekort schieten zitten wellicht hoedanigheden benoemd (kritische succes/faal-factoren) die momenteel van belang kunnen zijn voor het goed functioneren en voortbestaan van sociale coöperaties van groepen mensen, die zelf het heft in handen nemen wat betreft het veiligstellen van hun bestaanszekerheid.
In deze bijdrage worden enkele passages uit de studie over arbeidersonderlinges weergegeven. En per passage wordt een verbinding gelegd met de huidige tijd van groeiende onzekerheden, die de context vormen van een opkomende beweging van sociale coöperaties waarin mensen collectieven vormen om deze bestaanszonzekerheden het hoofd te bieden.

Lees meer

Het alledaagse en het collectieve

De alledaagsheid terug in onze begrippen en het collectieve terug in de alledaagsheid!

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

In de systeemwereld wordt al jarenlang gepraat over transformatie, maar er transformeert pas iets als we erin slagen een verbinding tot stand te brengen tussen enerzijds het denken en doen van de systeemwereld en anderzijds de alledaagse werkelijkheid van mensen. Dat verbinden lukt pas als we erin slagen ons te bevrijden uit de begrippen die ons denken en doen al decennialang bepalen. De alledaagse werkelijkheid van levende mensen is uit die begrippen verdwenen. Die alledaagsheid moet weer terug in ons begrippenkader. Pas dan lukt het verbinding tot stand te brengen tussen de wereld van de systemen en de instellingen enerzijds en de leefwereld van mensen anderzijds. En pas dan komt ook het collectieve weer terug in het dagelijkse leven van mensen.

Raf Janssen doet een poging het alledaagse terug te brengen in de begrippen vrijheid, gelijkheid en solidariteit. Hij grijpt daarbij terug op enkele ervaringen uit zijn jeugd. Niet om de situatie van toen terug te halen, maar om inspiratie op te doen voor nieuwe begripsvorming vanuit een tijd waarin de wereld van de systemen nog niet het alledaagse leven van mensen bepaalde zoals dat nu wel het geval is.

De gelijkheid van ongelijken

Mijn vader en moeder hadden een kleine boerderij in een gehucht aan de Limburgse kant van de Peel. We waren thuis met 7 kinderen. Als het koren geoogst moest worden stonden wij netjes op een rij om de garven, de schoven, te binden. De groteren moesten vier of vijf garven binden en de jongste slechts één. En later bij het maken van ‘hupkes’ om de garven te laten drogen, konden wij zien wie de garf gebonden had. De garven die mijn jongste zus, José, gebonden had vielen vaak uit elkaar als je ze opraapte. Wij mopperden dan over ‘alweer een José-boesj’ – het Limburgse woord voor schoof –, maar tijdens de pauze bij het eten mocht José als jongste het eerst de lekkerste boterham uitkiezen. Niet degene die het meeste werk had verzet kreeg de eerste keus, maar de jongste, de zwakste, degene die z’n best had gedaan, maar van wie het werk niet altijd tot ieders genoegen was. Dat voorrangsgebod leefde ook elders in de familie. Ik weet nog dat ik als jochie van tien bij een oom kwam waar ze een grote pruimenboom hadden. Oom Graad gaf me een emmer pruimen mee voor mijn broers en zussen en hij drukte mij op het hart: denk erom, de kleinsten de dikste pruimen geven!
Die ervaring uit de jeugd vertaal ik nu bijna 65 jaar later naar een nieuw begrip van gelijkheid dat we nodig hebben om in ons sociaal domein tot een transformatie van denken en doen te komen. Het huidige begrip van gelijkheid vertrekt vanuit het idee dat iedereen gelijk is. Maar de dagelijkse werkelijkheid van de zeven kinderen die schoven stonden te binden, laat zien dat dit in werkelijkheid nooit het geval is. Als die zeven kinderen gelijk zouden zijn behandeld, zou de uitkomst ongelijkheid zijn geweest. Vanwege het doel om gelijkheid te bereiken, werden de kinderen juist ongelijk behandeld, omdat ze niet gelijk waren maar ongelijk. In plaats van de ongelijkheid van gelijken creëerden we als kinderen op het veld een gelijkheid van ongelijken. Dat is de uitdaging waarvoor we in het sociaal domein staan: hoe kunnen we als overheid mensen ongelijk behandelen om gelijkheid te bereiken? In het denken en doen van de systeemwereld is dat een ondenkbare operatie, maar in de alledaagse werkelijkheid van mensen is het een natuurlijk proces. Iedere ouder die meer dan één kind heeft, brengt het voor elkaar: om de kinderen gelijk te behandelen, behandel je ze ongelijk.

Vrijheid en solidariteit

Mijn vader en mijn moeder waren beiden van boerenafkomst. Maar er was een groot verschil. Mijn moeder kwam van een rijke boer en mijn vader van een arme. Mijn moeder was de oudste van 12 kinderen en om de haverklap was daar ruzie in de familie. Dat kwamen ze altijd bij ons thuis uitvechten. En altijd ging het om geld. Als kinderen vonden wij dat leuk om na te spelen: de rollen werden verdeeld en dan werd de familieruzie nog eens overgedaan. Mijn vader vond dat geruzie maar niks en iedere keer zei hij tegen mijn moeder: bij ons thuis was er nooit ruzie en komt er nooit ruzie en zeker niet om geld. En dan verdedigde mijn moeder haar familie steevast met de bitse opmerking: bij jullie was ook niks!
Zowel de broers en zussen van mijn moeder als de broers en zussen van mijn vader hadden zich losgemaakt van het ouderlijke nest, waren uitgevlogen, hadden de vrijheid gekozen om voor zichzelf te beginnen. Maar die vrijheid werd geheel anders ingevuld. Bij mijn moeder thuis konden verschillende kinderen zich vrij maken door zich tegen elkaar af te zetten, door ruzie met elkaar te maken over geld, door elkaar bij het zaken doen te slim af te zijn. Dat waren als het waren neo-liberalen avant la lettre: zij vulden hun vrijheid individualistisch in en gericht op persoonlijke, individuele belangen. Op basis van zo’n vrijheidsbegrip kan geen solidariteit tot stand komen.
Mijn vader en diens broers en zussen realiseerden ook hun vrijheid, maar dat gebeurde juist door solidair te zijn met elkaar. Daar hielp men elkaar en leende men onderling geld als het nodig was. Daarover werd nooit iets op papier gezet. Daar kwam het geld terug, in geld of in werk en er kwam nooit ruzie over. De vrijheid van de een was daar een hulp voor de vrijheid van de ander.
Bij mijn moeder thuis ging de vrijheid van de een ten koste van de vrijheid van de ander, omdat de vrijheid geen relatie had met de levens van andere mensen. Zo’n geïndividualiseerde vrijheidbegrip is de laatste veertig jaar leidend geworden in onze marktsamenleving. Als we willen transformeren, als we verschil willen maken, hebben we een nieuw vrijheidbegrip nodig, een vrijheidsbegrip dat alleen te realiseren is door deel te nemen in gemeenschappen waarin leden elkaars vrijheid tot stand brengen. Vrijheid kan niet door een individu alleen gerealiseerd worden; het kan enkel gerealiseerd worden door een collectief.

Het collectief

Omdat wij thuis maar één paard hadden en het trekken van de aardappelenrooier te zwaar was voor één paard, werkten we samen met een vergelijkbaar boerenbedrijf in de buurt. Het uitoefenen van het boerenbedrijf was in zekere zin onderdeel van het alledaagse leven van het gehucht waarin we woonden. Aan meer facetten merkte je dat de buurt een vanzelfsprekende plaats was waar het leven van alledag zich afspeelde. Als vroeger een boer in de buurt z’n been brak, moesten wij als buren ook zijn bieten schoffelen. Als kind kreeg ik al vroeg op het hart gedrukt om ook naar het vee van de buren te kijken als ik naar het weiland moest om het vee water te geven. Want het vee van de buren was als het ware ook ons vee, omdat we in dezelfde verzekering zaten en de premie ieder jaar werd vastgesteld op basis van de schade die collectief geleden was. En op het terrein van de opvoeding gold dat ook: van de buurvrouw kreeg je net zo makkelijk een draai om de oren als van je eigen moeder.
Deze kleine concrete voorbeelden maken duidelijk dat ons leven van alledag voor een groot deel geleefd werd in het collectief, in een eigen openbare ruimte die niet van de overheid was en ook niet van de markt. De markt en de overheid hadden niet die allesoverheersende plek die deze systemen nu hebben. Langzamerhand hebben deze systemen de mensen weggedrongen van dit eigen openbare domein. En dat komt niet zomaar terug door de burgers zoals dat heet ‘in hun eigen kracht te zetten’. Vaak integendeel. Veel transformatiebeleid is een intensivering van het beleid om burgers nog meer de systeemwereld in te trekken. Om tegenwicht te bieden aan deze tendens zijn ook hier andere begrippen nodig.
Dat schoffelen van de akker van de buurman met z’n gebroken been, zou in onze huidige terminologie aangeduid worden als vrijwilligerswerk. Destijds noemde niemand op de akker zich vrijwilliger. We deden dit werk omdat het bij het leven hoorde, omdat dit deel uitmaakte van de alledaagse werkelijkheid die zich voor een belangrijk deel afspeelde in de openbare ruimte. Iets soortgelijks gebeurt momenteel in verschillende dorpen en wijken waar corporaties worden opgericht, bij voorbeeld om dagvoorzieningen te realiseren voor ouderen. Dat zijn geen voorzieningen van de systeemwereld, maar dat zijn facetten van het alledaagse leven die zich afspelen in de openbare ruimte van de samenlevende mensen in het dorp of de wijk. Die transformatie van de systeemwereld naar het eigen maatschappelijke domein van burgers kan zich pas ten volle voltrekken als bestuurders en medewerkers vanuit de overheid en andere organisaties ophouden de mensen die deze voorzieningen organiseren te benoemen als vrijwilligers en als deze mensen ophouden deze systeembenaming op hun eigen werkzaamheden te plakken. Datzelfde geldt voor een begrip als mantelzorger. Vrijwilliger en mantelzorger zijn benamingen die door de systeemwereld op de leefwereld worden geplakt. Ze zuigen de alledaagse werkelijkheid van mensen als het ware het systeem in. Ze plaatsen de zorg die gegeven wordt vanuit de levende werkelijkheid van mensen buiten die alledaagse werkelijkheid. De mensen die deze zorg verlenen omdat het deel is van hun leven, worden door die benaming als het ware pseudoprofessionals van zorg die eigenlijk verleend moet worden vanuit georganiseerde systemen. Die benaming roept het idee op dat de zorg eigenlijk pas gezien wordt en telt als ze in de orde wordt gezet van de systeemwereld. Door het collectieve, het gemeenschappelijke weer meer terug te brengen in het alledaagse leven van mensen, krijgt het zorgen voor elkaar een eigen gewaardeerde plek in die eigen werkelijkheid van mensen.

De regels van het spel veranderen

Door het collectief weer terug te brengen in de alledaagse werkelijkheid van mensen veranderen ook de regels van het spel. Een laatste voorbeeld uit mijn jeugd om dit te illustreren. Als jongens uit de buurt hadden wij ons verzameld in het elftal ERDAL. Dat was in die tijd een schoenpoetsmerk, maar voor ons was het de afkorting van Elf Rappe Duivels Achter Leer. Wij voetbalden tegen soortgelijke elftallen uit andere buurtschappen. Daarbij hadden we eigen spelregels die enigszins afweken van het normale voetbal. Een van die andere spelregels werd denk ik op veel andere plekken ook gehanteerd, namelijk: als je drie corners had gemaakt, kreeg je een penalty tegen. Een andere spelregel die we hadden ingesteld, was echter vrij uniek. Die regel luidde: als de penalty te hard ingeschoten wordt, telt de goal niet. Over de vraag wanneer een bal te hard was, kregen we vaak ruzie, maar de regel als zodanig stond niet ter discussie, wel de toepassing ervan.
Wat was de achtergrond van deze regel en waarom werd die als vanzelfsprekend geaccepteerd in onze jongenslogica? Omdat de keeper een eerlijke kans moet krijgen om de bal te stoppen. Die jeugdige wijsheid gaat ook op voor de moderne economie. Als deze economie niet getemperd wordt, is ze te hard en worden mensen erdoor vermalen. Daarom is er een sociaal beleid bevochten vanuit de samenleving, door de arbeiders, door de kerken, door allerhande maatschappelijke organisaties. Door deze acties vanuit de samenleving is de economie getemd en die temming is met sociale grondrechten en sociale wetgeving bekrachtigd. Maar de laatste dertig jaar is op veel fronten die temming losgelaten. Dat is wellicht in het belang van de sterken, de gezonden, de mensen die keihard kunnen trappen. Maar dit harde spel zal heel veel mensen onvoldoende kansen geven om ballen te stoppen, om op een waardige wijze het spel mee te spelen. Onze huidige economie heeft dringend behoefte aan de spelregel van de jeugdige ERDAL-spelers: als er te hard geschoten wordt telt het niet! Over de toepassing van die regel zal de nodige maatschappelijke discussie ontstaan, maar over de geldigheid van de regel bestaat geen verschil van inzicht: geen enkele samenleving kan op de duur een ongetemde economie verdragen. Dus de transformatie-arbeid waarover veel gesproken wordt door bestuurders en professionals die zich bewegen in het sociaal domein, moet zich ook uitstrekken naar het terrein van de economie. En mogelijk moeten we daar beginnen.

Gebruikte literatuur:

Étienne Balibar, Gleichfreiheit, Suhrkamp Verlag, Berlin 2012

Jeremy Gilbert, Common Ground. Democracy and Collectivity in an Age of Individualism. PlutoPress, London 2014

Axel Honneth, Das Recht der Freiheit. Grundrisz einer demokratischen Sittlichkeit. Suhrkamp Verlag, Berlin 2011

Axel Honneth, Die Idee des Sozialismus. Versuch einer Aktualisierung. Suhrkamp Verlag, Berlin 2015

Gabriele Jähnert, Karin Aleksander, Marianne Kriszio (Hg.), Kollektivität nach der Subjektkritik. Transcript Verlag, Bielefeld 2013

Andrea Muehlebach, The Moral Neoliberal. Welfare and Citizenship in Italy. The University of Chicago Press, Chicago and London 2012

Arnold Rijndorp en Leeke Reinders, de ALLEDAAGSE en de GEPLANDE STAD. Over identiteit, plek en thuis. SUN Tracity, Amsterdam 2010

Klik hier om naar de startpagina van het thema-dossier 'Sociale coöperaties' te gaan.

Manifest
'Voor meer kwaliteit van leven'

Alles en iedereen bewegen
voor een samenleving zonder armoede 

logo manifest

De Sociale Alliantie constateert dat, ondanks de economische opbloei na de crisis, de kloven in de samenleving blijven groeien.
Met een nieuw manifest roept de Sociale Alliantie iedereen op om het uit elkaar groeien van groepen in de samenleving tegen te gaan en te voorkomen.

Lees meer

Nieuwsbrief 2019-1 verschenen

Op 20 januari verscheen de eerste nieuwsbrief van 2019. Met daarin drie columns van Raf Janssen, twee boekbesprekingen en een oproep voor nominaties voor de Ab Harrewijn Prijs 2019.

Klik hier om de nieuwsbrief te lezen.

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media