logo-sociale-alliantie6

Begrippen die horen bij een andere economie

scrableEconomie was oorspronkelijk een breed begrip. Het had betrekking op zorgvuldige en verstandige huishouding. Gaandeweg is dit brede en inhoudelijke begrip echter verengd tot een smaller en ogenschijnlijk neutraler begrip: economie als het streven naar een onophoudelijke vergroting van de welvaart via het verwerven van steeds meer geld. Door deze verenging heeft de huidige gangbare economie feitelijk veel oneconomische trekken gekregen.

Lees meer

Armoede en vooruitgang

Twee vergeten studies

wilkinson-kleinhenry-george-kleinKlik hier om dit artikel te downloaden als Word-document.

Dit artikel gaat over twee vergeten studies over armoede die niet de armen centraal stellen, maar de samenleving waarin de armen moeten zien te overleven. Het is niet verkeerd deze beide studies te herlezen. Het maatschappelijk debat over armoede kan erdoor worden verruimd. De nadruk wordt verplaatst van het sleutelen aan mensen naar het sleutelen aan economische systemen en de centrale ideeën waar deze op stoelen. Niet arme mensen worden onderzocht, maar het bestaande economisch bestel dat zijn sterkte ontleent aan het buiten spel zetten van steeds grotere groepen mensen.

Henry George en Richard Wilkinson

In 1879 publiceert de Noord-Amerikaanse econoom Henry George een boek over 'Vooruitgang en Armoede'. Bijna honderd jaar later, in 1973, publiceert de Engelse econoom Richard Wilkinson een boek over 'Armoede en Vooruitgang'. Beide studies brengen armoede in relatie met de ontwik

keling van de industriële samenleving. In de ogen van George heeft deze samenleving geheel ten onrechte de armoede van veel mensen nog niet weggewerkt; in de ogen van Wilkinson is die samenleving juist tot ontwikkeling gekomen en wordt ze voortgestuwd door de dreigende verarming van de mensen. Bij de een gaat het om een kritische kijk op de verdeling van de opbrengsten van een positief geachte ontwikkeling; bij de ander gaat het om een kritische kijk op het ontstaan en de aard van een maatschappelijke ontwikkeling, die niet per definitie positief mag worden ingeschat. De een hanteert daarom wellicht de titel 'Vooruitgang en Armoede' (George); de ander geeft de voorkeur aan de titel 'Armoede en Vooruitgang' (Wilkinson). Achter dezelfde woorden, vooruitgang en armoede, gaan heel ver-schillende invalshoeken schuil. George en Wilkinson hebben evenwel één zaak gemeen: zij presenteren armoede niet als een kenmerk van mensen, maar ze beschouwen armoede als een kenmerk van een bepaalde samenlevingsstructuur. Deze structurele benadering onder-scheidt hen van de meeste studies over 'moderne' armoede. Deze gaan vooral en vaak zelfs uitsluitend over de armen. De samenlevingsstructuren waarbinnen de armoede van deze armen gestalte krijgt, worden buiten beschouwing gelaten. Het zijn studies met weinig maat-schappelijke context. In de studies van George en Wilkinson staat die context juist op de eerste plaats. Alleen daarom al verdienen beide boeken over armoede en vooruitgang herlezen te worden. Bovendien stellen zij zaken aan de orde die ook nu nog uiterst actueel zijn voor een structurele aanpak van het vraagstuk van de armoede: de gemeenschappelijke eigendom van de natuurlijke rijkdommen (George) en het beperkte draagvermogen van het natuurlijke milieu (Wilkinson).

George: Vooruitgang en Armoede

henry-georgeIn 1879 verschijnt het boek 'Progress and Poverty'. Daarin behandelt Henry George de vraag waarom de armoede in de samenleving toeneemt, terwijl tegelijkertijd de rijkdom groeit. De studie opent met een lofzang op de industriële vooruitgang. Deze zou de armoede gemakkelijk kunnen doen verdwijnen, ware het niet dat de opbrengsten van deze vooruitgang grotendeels - en geheel onverdiend! - niet ten gunste komen van de bewerkers, maar van de toevallige eigenaren van de grond. De mens heeft de grond niet gemaakt en de gebruikswaarde ervan is niet door de toevallige eigenaar ervan tot stand gekomen. De natuurlijke gesteldheid, de omliggende gemeenschap en de door haar gemaakte infrastructuur bepalen de economische waarde van de grond. In plaats van de gemeenschap van alle mensen int thans enkel de toevallige eigenaar deze waarde. George stelt voor deze onverdiende baat weg te nemen via het innen van grondrecht. Opgemerkt zij dat het begrip grond hierbij betrekking heeft op alle natuurlijke hulpbronnen.
Het voorstel van George is ingegeven door het idee dat de productiviteit van de natuur gemeenschappelijk eigendom is van alle mensen tezamen. De vruchten daarvan komen niet de toevallige individuele eigenaar van de grond toe. Alleen de gemeenschap als geheel kan hierop rechten doen gelden. Individueel eigendom van de grond zou vervangen moeten worden door collectief eigendom. "Het gelijke recht van alle mensen om gebruik te maken van de grond ligt even duidelijk als hun gelijke recht om lucht in te ademen. Het is een recht dat ze ontlenen aan het blote feit van hun bestaan." (p. 338). Mensen dit recht op grond onthouden belemmert hen in hun ontplooiing en betekent de onterechte verrijking van enkelen ten koste van vele anderen. Privé-eigendom is niet alleen roof, maar staat ook het optimaal gebruik van de grond in de weg: vanwege speculatie blijft veel grond nutteloos braak liggen. "Privé-eigendom is een verspillende en onzekere manier om verzekerd te zijn van een juist gebruik van de grond. Net zoals het in brand steken van huizen een verspillende en onzekere manier is om varkens te roosteren." (p. 402). Niet de grond en de rijkdom ervan, maar slechts de vruchten die voortkomen uit het bewerken van grond, komen iemand persoonlijk toe.
De situatie die ontstaat wanneer het grondrecht door de gemeenschap wordt geïnd en dus niet langer als onverdiende baat bij enkele individuen blijft steken, wordt door George als volgt omschreven: "...de vergroting van de gelijkheid in de verdeling van de welvaart welke het resultaat zou zijn van het eenvoudige door mij voorgestelde belastingplan, zal de intensiteit waarmee welvaart wordt nagestreefd doen afnemen. Mij lijkt dat in een maatschappijvorm waarin niemand bang hoeft te zijn voor armoede, ook niemand grote welvaart zou wensen. Op zijn minst zou niemand zich op dezelfde wijze als thans gebeurt inzetten om welvaart na te streven. Want het schouwspel dat mensen die slechts een betrekkelijk korte tijd van leven hebben, zich verslaven aan een jacht naar goud en goed, aan de zucht om rijk te sterven, is zo onnatuurlijk en dwaas, dat in een maatschappij waarin de vrees voor gebrek is verdwenen, met medelijden op diegenen zal worden neergezien die het jagen naar geld en goed als het hoofddoel van het leven beschouwen. Zij zullen ongetwijfeld worden beschouwd als iemand die aan elke vinger een gouden ring draagt, of twee hoeden tegelijk opzet, of in de warme zon gaat wandelen met een pelsjas aan. Wanneer ieder verzekerd is van voldoende, zal niemand van zichzelf een lastdier maken." (p. 446).
Grond tot gemeenschappelijk eigendom maken - hetgeen gemakshalve gerealiseerd kan worden door het heffen van grondrente - is in de ogen van George dé oplossing voor de on-rechtvaardige en ongelijke verdeling van welvaart in de industriële samenleving. Met dit pleidooi voor gemeenschappelijk eigendom van grond zet George zich duidelijk af tegen het ook thans nog volop gehanteerde liberale eigendomsbegrip, dat individuen het recht geeft om anderen uit te sluiten van het gebruik en van de opbrengst van materiële zaken. Daarmee ontstaat weliswaar bij enkelen grote rijkdom, maar tegelijkertijd bij velen nijpende armoede.

Wilkinson: Armoede en Vooruitgang

wilkinsonIn 1973 verschijnt in Londen de studie 'Poverty and Progress'. Hierin schetst Richard Wilkinson een ecologisch model van de economische ontwikkeling. Hij zet zich daarbij af tegen de vanzelfsprekende gelijkstelling van industriële ontwikkeling met vooruitgang naar een beter leven. Abstracte begrippen als 'vooruitgang' geven in de ogen van Wilkinson geen verklaring voor de veranderingen die feitelijk plaats vinden. Concrete begrippen als 'groeiend nationaal inkomen' geven een dergelijke verklaring evenmin. Beide soorten begrippen dekken doorgaans meer toe dan ze onthullen. Zeer veel vernieuwingen zijn niet de vrucht van het zoeken naar vooruitgang, maar het resultaat van "een harde strijd met de rug tegen de ecologische muur." (p. 125). Het schaarser worden van bepaalde grondstoffen dwingt tot een verandering van de tot dan toe gebruikelijke productiemethoden. "Het vinden van vervangende materialen en de aanpassing aan bronnenschaarste kunnen een onoverkomelijk probleem worden, als veel grondstoffen in korte tijd opraken. Hoe sneller ze worden gebruikt, hoe dichter de momenten dat de verschillende grondstoffen opraken bij elkaar komen te lig-gen. Het is niet te voorkomen dat onvervangbare hulpbronnen op zeker moment opraken, maar langzamer consumptie schept meer tijd voor aanpassing; dat biedt de beste kansen om te ontkomen aan een nieuwe periode van catastrofes en menselijk leed, zoals in de tijd van de industriële revolutie. Beperking van bevolkingsgroei en productiegroei lijkt een ecologische noodzaak." (p. 185).
De ecologische problemen vergen een ander ontwikkelingsmodel dan een alsmaar stijgend nationaal inkomen. Bovendien staat een dergelijke industriële ontwikkeling van verdere groei om de groei geenszins garant voor een verhoging van het maatschappelijk welzijn: stijging van industriële productie kan best samengaan met stijging van armoede. "Er zijn nergens ervaringen die erop wijzen dat verdere ontwikkeling vanzelf armoede, sloppenwijken en sociale problemen doet verdwijnen. In een markteconomie wordt de productie meer bepaald door de uitgaven van de rijken dan door de behoeften van de armen." (p. 186). Wilkinson komt tot de slotsom dat de ecologische problemen van nu en straks en de eisen van maat-schappelijk welzijn duidelijk maken dat er gekozen zal moeten worden voor een andere vorm van maatschappelijke ontwikkeling. Economische groei, een constant 'meer', is het hoofdbestanddeel van het aanpassingsantwoord dat onze industriële cultuur gevonden heeft op veranderingen in het natuurlijk milieu. Nu door dit vertrouwde antwoord het natuurlijk milieu evenwel dreigt te worden aangetast, zullen andere accenten moeten worden gelegd in onze cultuur: er zullen wegen moeten worden gevonden om de natuur zo te gebruiken dat onze fysieke en geestelijke behoeften bevredigd worden zónder dat de draagkracht van de natuur op bestaansbedreigende wijze wordt aangetast. Het opnieuw tot stand brengen van een der-gelijk ecologisch evenwicht vergt mogelijk een herdefiniëring van onze behoeften en een verandering van de wijzen waarop wij deze bevredigen. Het vergt onder meer ook een andere strategie in de strijd tegen de armoede. "Als armoede niet verlicht kan worden door groei, moet ze verlicht worden door herverdeling van inkomen." (p. 208).

Andere sociaal-economische politiek

Zowel bij Henry George als bij Richard Wilkinson wordt armoede gekenmerkt door het on-voldoende voorhanden zijn van bestaansmiddelen. Bij de hedendaagse schrijvers over 'moderne armoede' is dit ook het geval. Maar anders dan de recente studies over armoede, handelen de publicaties van George en Wilkinson niet over groepen van arme mensen, maar over de ontwikkeling van de 'normale' samenleving. George wil de interne structuur van deze 'normale' samenlevingsorde ingrijpend wijzigen. Met deze ingrijpende interne wijziging wordt deze 'normale' ontwikkeling haar automatische voortgang ontnomen: '...de vergroting van de gelijkheid in de verdeling van de welvaart welke het resultaat zou zijn van het eenvoudige door mij voorgestelde belastingplan, zal de intensiteit waarmee welvaart wordt nagestreefd doen afnemen.' (p. 445). Wilkinson stelt vanaf het begin de vanzelfsprekendheid en tenslotte ook de wenselijkheid van de 'normale' economische ontwikkeling ter discussie. "De ecologische problemen van nu en straks en de eisen van maatschappelijk welzijn maken duidelijk dat we selectiever de vormen van onze ontwikkeling moeten kiezen." (p. 186).
Hoe verschillend hun benaderingswijzen en visies ook zijn, de studies van George en Wilkinson over 'armoede en vooruitgang' leiden beide tot het aan de orde stellen van de sociaal-economische politiek die de samenleving als geheel dient te voeren. Het maatschappelijk ontwikkelingsmodel anno 1879 respectievelijk anno 1973 staat ter discussie. Beide studies worden gekenmerkt door een 'ontwikkelingsbenadering' en hebben betrekking op alle niveaus en op alle groepen van de samenleving. Daarmee wijken deze studies grondig af van de meeste hedendaagse studies over armoede. Daarin wordt het heersende maatschappelijke ontwikkelingsmodel juist buiten de discussie geplaatst. De te volgen sociaal-economische politiek staat hier reeds bij voorbaat vast: doorgaan met het realiseren van (nog meer) economische groei. De aandacht spitst zich toe op de restgroepen die nog niet of niet meer volop meedoen met dit geijkte ontwikkelingsmodel en die met inhaalbeleid moeten worden geholpen of gedwongen hun achterstand weg te werken, hun niet meedoen om te zetten in (weer) meedoen.

Raf Janssen

Klik hier om naar de startpagina te gaan van het themadossier 'Alternatieven voor de huidige economie'.

Deeleconomie

delenIn de 'deeleconomie' laten consumenten elkaar gebruik maken van hun onderbenutte consumptiegoederen, zoals auto's, huizen en gereedschap. De voordelen van deelplatforms zoals Airbnb zijn te groot om het verbieden ervan te rechtvaardigen. Dat hoeft ook niet: door er duidelijk regels aan te stellen en deze ook te handhaven, zijn dergelijke initiatieven te integreren in de rest van de economie. Dit stellen Koen Frenken, Toon Meelen, Martijn Arets en Pieter van de Glind in het artikel 'Wat is nu eigenlijk deeleconomie?'.

De auteurs omschrijven deeleconomie als volgt: “Het fenomeen dat consumenten elkaar gebruik laten maken van hun onderbenutte consumptiegoederen, eventueel tegen betaling." Verduidelijkt wordt dat daarbij gedacht kan worden aan het verhuren van je huis of auto, het uitlenen van je boormachine of avondjurk, het ter beschikking stellen van je tuin of parkeer-plaats. De auteurs wijzen erop dat de gegeven definitie van de deeleconomie bestaat uit drie elementen:

  1. delen tussen consumenten onderling
  2. tijdelijke toegang tot eigendom en dus niet om permanente overdracht van eigendom
  3. het gaat om onbenutte consumptiegoederen en niet om dienstverlening.

Deze drie elementen gebruiken ze om de deeleconomie te onderscheiden van andere vormen van alternatieve economie, zoals het huren van goederen bij een bedrijf (= product-diensteconomie); het verhandelen van goederen tussen consumenten (= tweedehands economie); particulieren die geen goederen met elkaar delen (dat is deeleconomie) maar elkaar een dienst verlenen (= op-afroep economie).
Deeleconomie en ook de aanverwante vormen van economie die hierboven zijn aangeduid kunnen een belangrijke bijdrage leveren aan de verduurzaming van de economie. Maar er dreigen ook gevaren als monopolievorming, nieuwe vormen van uitbuiting van arbeid en oneerlijke concurrentie. Daarom vinden de auteurs dat de overheid regels moet stellen om dergelijke ongewenste effecten te vermijden.
In de anti-armoedebeweging zijn ook initiatieven bezig met allerlei vormen van buurteconomie. Daarmee proberen mensen met een (te) laag inkomen eigen uitwegen te banen uit een situatie van groeiende bestaansonzekerheid. Als de overheden, landelijk en lokaal, regels gaat opstellen voor deeleconomie en voor andere vormen van alternatieve economie, mag de inbreng van ervaringen en belangen van deze initiatieven aan de basis van de samenleving niet ontbreken. De Sociale Alliantie is bezig met een project rond sociale coöperaties. In een van de volgende nieuwsbrieven zal hierover worden gerapporteerd.

Klik hier om het artikel van Frenken, Toon Meelen, Martijn Arets en Pieter van de Glind te lezen.

Klik hier om naar de startpagina te gaan van het themadossier 'Alternatieven voor de huidige economie'.

Dé economie?

Economische deelsystemen en debat over oplossingsrichtingen

Klik hier om dit artikel te doewnloaden als Word-document.

Veelal spreken we over 'de economie' alsof er maar een soort economie zou bestaan. Hub Crijns maakt duidelijk dat er verschillende economische deelsystemen zijn. Ieder van deze deelsystemen heeft zijn eigen normen en vormen, zijn eigen taal en waarde. De economie van de markt en het geld hebben de andere economieën naar de achtergrond gedrongen. Deze overheersende economiesystemen hebben veel mensen en landen veel welvaart gebracht, maar tegelijkertijd ook groeiende ongelijkheid en armoede voor grote groepen mensen. Dat maakt het dringend noodzakelijk de vraag onder ogen te zien of het denken en doen van andere economische deelsystemen wat sterker op de voorgrond geplaatst moet worden.

Dit artikel kent vijf hoofdstukken:
1. Er zijn verschillende economische deelsystemen
2. Vijf economische deelsystemen
3. De taart van vijf economische deelcircuits die samen dé economie vormen
4. De deeleconomieën zijn in onbalans
5. Wat is het debat, ook richting oplossingen?
6. Voortgaand debat waar je zelf ook aan meedoet

1. Er zijn verschillende economische deelsystemen

Professor Henk Tieleman, oud-hoogleraar economie en antropologie te Utrecht, heeft in zijn studies en colleges aandacht gegeven aan verscheidenheid van economieën. Hij omschrijft een economische orde “als het geheel aan instituties en sociaal-economische arrangementen waarbinnen het economisch handelen van een samenleving zich afspeelt”.

Drie mechanismen

Economische ordes bestaan in grote variatie en veelkleurigheid. Dit neemt niet weg dat er een drietal basismechanismen kan worden onderscheiden, waarmee elke economische orde is opgebouwd.
a. Het economisch circuit van de gift: het handelen om niet
b. Het circuit van de herverdeling: centraal inzamelen en herverdelen
c. Het circuit van de ruil: prestatie om tegenprestatie.

Elke economische orde wordt gekenmerkt door een eigen mengvorm van deze drie mechanismen en die mengvorm is ook weer in voortdurende beweging. Bepalend zijn in hoge mate de heersende, maar ook veranderende, opvattingen over de juiste verdeling van kosten en baten tussen individuen en tussen groepen van mensen. Want elke keuze ten aanzien van de economische orde impliceert een bepaalde verdeling van lusten en lasten (H. Tieleman, 'Tussen legitimatie en utopie', Over de rol van geloof en levensbeschouwing in de economie, SMO, Den Haag 1993, pag. 11v).

Drie manieren van belonen

Naast de gifteconomie en de herverdelingseconomie kan arbeid in de monetaire ruileconomie op drie manieren beloond worden, te weten:
a. Niet-betaald,
b. Semi-betaald; hiervoor zijn er twee manieren: wit of zwart
c. Betaald

De monetaire ruileconomie en het betalen van arbeid zijn overheersend geworden ten opzichte van de andere twee economieën en het waarderen van de andere vormen van arbeid, zoals opvoedwerk, onbetaalde zorgarbeid en mantelzorg, vrijwilligerswerk.
Tenslotte kunnen we economische handelingen onderverdelen in formeel (vastgelegd in wetten, contracten, regels, etc.) en informeel (we doen van alles zonder veel wetten, regels, contracten of handjeklap).

Vier economische sferen

Professor G. Engbersen onderscheidt in de 'Balans van het armoedebeleid' (Amsterdam 2000) vier soorten economieën rond sociale uitsluiting. De eerste en formele economie is die van de betaalde arbeid ofwel de ruil van arbeid voor inkomen. Tegenhanger hiervan is de informele economie, ofwel die van het grijze of criminele circuit: ook hier wordt geruild, maar de opbrengsten ‘bestaan niet’ voor de instanties van de formele economie. Het gaat dan om het niet betalen van belasting, afdrachten voor sociale zekerheid, BTW, pensioen. Een derde vorm van economie is die van de wederkerigheid of gift. Hierin ondersteunen mensen elkaar met gratis dienstverlening, denk bijvoorbeeld aan opvoeding of mantelzorg, of onderlinge netwerken zoals moeders die op elkaars kinderen passen of voor elkaar boodschappen doen. Een vierde vorm van economie die Engbersen onderscheidt, is de verzorgingseconomie. Via herverdeling ontstaat landelijk beleid rond sociale zekerheid en lokaal armoedebeleid. Het is de economie van regels, voorschriften, bureaucratie, formulieren en wachttijden.

2. Vijf economische deelsystemen

In de afgelopen jaren heb ik voortgemijmerd over dit inzicht in de economische orde, zoals dat door ontwikkelingseconomen en antropologen is ontwikkeld. Het stelt ons in staat het waardedebat rond economisch handelen in een mondiale context in beeld te brengen. Met verwijzing naar telkens één dominant handelingsprincipe onderscheid ik vijf economische deelsystemen, die elk hun eigen logica, waarden, hoofdrolspelers en uitwerking voor mensen hebben:
1. Ruil
2. Herverdeling
3. Wederkerigheid/gift
4. Grijze/zwarte markt
5. Geldmarkt/beurs

1. Ruil

In het deelsysteem van de ruil (prestatie tegen prestatie) wordt meestal op een formele ma-nier arbeid verruild tegen loon of inkomen. Ruil van goederen en diensten geschiedt steeds meer op vrije markten, die zich dankzij de vervoerstechnologie wereldwijd uitstrekken. Ondernemingen en werkgevers, werknemers en consumenten zijn hier de voornaamste spelers en de economische rationaliteit en het winststreven bepalen dit economisch handelen. Dit deelsysteem heeft grote verdiensten. Dat staat vast. Het brengt voor velen werkgelegenheid, welvaart, en toekomstperspectief. Tegelijk formuleer ik herhaaldelijk kritiek of uit ik zorgen inzake de waarde ontwikkeling, die eruit voort vloeit. De vereconomisering van het leven en de uitbuiting van andere deelsystemen en daardoor van mensen en milieu noem ik hierbij het meest.

2. Herverdeling

Bij het deelsysteem van herverdeling geeft het woord herverdeling al aan welk economisch handelen bedoeld is. Het principe werkt eenvoudig: mensen die over meer welvaart beschik-ken (goederen, diensten, geld) delen die met degenen die minder hebben. Herverdeling werkt op onderlinge afspraak tussen personen (denk bijvoorbeeld aan het gezin) en tussen groepen (families, vriendenclubs, verenigingen). Herverdeling werkt ook via het instrument van de persoonlijke verzekering: ik kan me bijvoorbeeld verzekeren voor de risico’s van ziekte en handicap, baanverlies, en ouderdom. En herverdeling werkt tussen landen, die met elkaar samenwerken. In onze samenleving hebben de overheden (Europees, nationaal, gemeentelijk) een grote rol verworven in dit deelsysteem, terwijl burgers betrokken zijn als democraten en als cliënten. Herverdeling wordt vanuit sociale motieven vaak gebruikt om de nadelen van de deelsystemen van markt en beurs te corrigeren. Even waar is dat dit deel-systeem de infrastructurele voorwaarden realiseert, evenals de sociale voorzieningen (onderwijs, zorg, welzijn, openbaar vervoer). Als kritiek kan aangegeven worden, dat inzake mondiale samenwerking de politieke netwerken een behoorlijke achterstand kennen in vergelijking met de economische netwerken.

3. Wederkerigheid/gift

In het deelsysteem van wederkerigheid of gift verlenen mensen telkens aan anderen diensten en zij geven die zorg, vrijwilligerswerk, hulp of opvoeding als gift, om niet. In dit deelsysteem zijn burgers de voornaamste spelers. Het waardepatroon van wederkerigheid en zorg, vorm gegeven in een groep, clan, of familie, heeft heel lang borg gestaan voor overleving. Het heeft de oudste economische papieren in het bestrijden van kwetsbaarheid, met name voor jongeren, vrouwen, gehandicapten en ouderen. Het kent ook zwakten: wie heel lang of alleen maar in de wederkerigheid arbeid heeft verricht, heeft geen voorziening opgebouwd voor ziekte, handicap of oude dag. Een niet onbelangrijk deel van dit deelsysteem is het geven van materiële goederen of financiën om niet. Je vindt er dus zowel financiële giften, fondsen met subsidies, de herverdelingseconomie of de diaconale economie van kringloop, ruilwinkels, maaltijdprojecten, etc. Ook ik duid vereconomisering en individualisering als processen aan die het deelsysteem van de wederkerigheid ondermijnen.

4. Grijze/zwarte markt

Het deelsysteem van de grijze of zwarte markt hangt samen met het deelsysteem van de ruil, en kenmerkt zich door het niet afdragen van formele sociale verplichtingen en belastingen. Zowel werkgevers als werknemers, opdrachtgevers als uitvoerders, kunnen van de informele mogelijkheden in het grijze of zwarte circuit gebruik maken. Grijze economie is vaak een economische activiteit van consumenten, kleiner of groter. Denk aan babysitten, vrijwilligerswerk doen met een vergoeding, etc. Grijze economie kan ook inhouden dat rijke mensen of bedrijven legaal hun vermogen wegzetten in belastingparadijzen, al of niet op naam, onherkenbaar gemaakt. Zwarte economie kan ook crimineel zijn en dan praat je over computercriminaliteit, drugseconomie, verhandelen van gestolen goederen, oplichting, etc.

5. Geldmarkt/beurs

Het deelsysteem van de geldmarkt of beurs is voortgekomen uit het deelsysteem van de ruil en heeft vooral dankzij de moderne technologie van internet en computer in de afgelopen tien jaar een sterke vlucht genomen. Het doel is om met geld meer geld te maken. Geld flitst digitaal over de wereldbol van geldmarkt (beurs) naar geldmarkt. Aan deze beurzen kan iedereen meedoen, mits er voldoende geld aanwezig is. Banken, verzekeringsmaatschappij-en, pensioenfondsen en geldhandelaren zijn de grootste spelers. De waarden van dit deel-systeem zijn zo dominant, dat we ze elke dag op het nieuws te zien krijgen. Hoewel er in 2008 een flinke dip heeft plaatsgevonden, blijft dit deelsysteem uiterst belangrijk, bijvoorbeeld voor het belonen van topmanagers.
Mijn kritiek luidt, dat dit deelsysteem teveel waarden als ‘hebben en alsmaar meer' benadrukt, en daarbij zelfs grenzen overschrijdt: het daagt uit tot graaien en frauderen. Bovendien is dit deelsysteem nauwelijks te volgen (het is een snelle digitale wereld) of te controleren (door wie immers?). Het is letterlijk van land, volk en God los geraakt.

3. De taart van vijf economische deelcircuits die samen dé economie vormen

De economie is voor te stellen als een taart met vier delen en een opstaande rand. Het gaat om de economie van de ruil, de economie van de herverdeling, de economie van de gift, de grijze of zwarte economie en de economie van de beurs.

de-economische-taart
NB: de verschillende deelsystemen zijn natuurlijk niet even groot, maar voor de eenvoud van denken is dit plaatje gemaakt.

De economie van de ruil is die van het betaalde werk op de vrije (arbeids)markt, loon in ruil voor arbeid. En die van de productie en consumptie van goederen en diensten. De economie van de herverdeling is ook die van arbeid in ruil voor inkomen, maar dan in de collectieve sector (denk aan de uitkeringensector). Denk aan onderwijs, zorg, welzijn, veiligheid, infra-structuur, et cetera. De bron van deze economie is eerst verkregen via belastingheffing en die bron wordt vervolgens herverdeeld. Deze economie zit ook in verenigingen, vakbonden en kerken. De economie van de gift is die van gratis werken zonder betaling of inkomen, zoals opvoedwerk, mantelzorg, vrijwilligerswerk. Zonder deze economie lag onze samenleving plat. De grijze, zwarte en criminele economie is aanwezig in alle economische activiteiten, die zich van de andere drie onderscheiden. Tenslotte is er nog de economie van de beurs, van het geld dat geld maakt. Ook hier participeren we allemaal aan mee door middel van onze bank, pensioenen, verzekeringen. Iedereen kan bij zichzelf bepalen in welke mate hij of zij meedoet aan de vijf genoemde deelsystemen van economie.

4. De deeleconomieën zijn in onbalans

De genoemde deelsystemen zijn niet in balans, dat is de kern van het probleem. Ik merk regelmatig hoe bijvoorbeeld de waarden van de deelsystemen van ruil en geldmarkt een grotere rol spelen dan die van herverdeling en wederkerigheid. Ik werk dit verder uit in drie stellingen.

a. Economische rationaliteit en baandenken is dominant

In onze maatschappij is het baandenken binnen een sociaal bepaalde vrije markt-economie dominant. Er heerst rond deze ‘homo faber’ (werkende mens) een erg groot arbeidsethos. Ten opzichte van de ‘homo ludens’ (spelende mens) bestaat er een geringe waardering als dit ‘spelen’ geen band meer heeft met betaalde arbeid, baan, economie. Is die band er wel, dan is er een zeer hoge waardering: zie bijvoorbeeld de vrije tijd, professioneel spel of sport,vakantie en vrijetijdseconomie. Het is niet aan te nemen, dat deze dominante structuren van economisch handelen, en gevolgen in denken en doen, snel zullen veranderen. Eerder is andersom waar: de dominante manier van denken (economische doelrationaliteit) en doen zal doorgaan, evenals het beïnvloeden van andere leefsferen van mensen, zoals onderwijs, welzijn, cultuur, gezondheid, religie.

b. Arbeidsdeling en kapitalistische marktwerking zijn dominant

In onze maatschappij is geld als ruilmiddel om toegang te krijgen tot allerlei voorzieningen in de samenleving dominant. De maatschappij is opgebouwd op arbeidsdeling en specialisaties. Er zijn maar weinig mensen, die volledig voor zichzelf kunnen zorgen, in die zin dat zij alle vormen van arbeid zodanig beheersen, dat zij kunnen overleven. Wij ruilen of kopen voortdurend specialismen van anderen. Het is niet aan te nemen, dat deze geslaagde vorm van marktwerking en de gevolgen in denken en doen, snel zal veranderen. Welk voorstel tot andere vormen van ruil- of gifteconomie-en ook, zal nooit dominant worden. Eerder is andersom waar: de dominante manier van ruil via geld (kapitalistische ruilrationaliteit) zal doorgaan, evenals het beïnvloeden van andere leefsferen van mensen, zoals onderwijs, welzijn, cultuur, gezondheid, religie.

c. Waarden dienen richtinggevend te zijn

Mensen baseren hun levensloop en samenleven op waarden en idealen. Mensen zijn ook burgers. Burgers hebben voor hun levensloop, het uitoefenen van hun burger-rechten, het nastreven van idealen, een mix nodig van baan, andere vormen van ar-beid en inkomen. Waarden als gerechtigheid, houdbaarheid, solidariteit en participatie zouden die mix eerder moeten sturen, dan de rationaliteit van economie en marktwerking. Deze laatste zijn te beschouwen als prima middelen om welvaart te bereiken. Waarden en de ordeningsmodellen van de samenleving die daaruit ontstaan zijn te beschouwen als de redenen, waarom de resultaten van verkregen welvaart verdeeld moeten worden over alle mensen.

5. De economische orde en actoren

De samenleving zoals wij die kennen, ook wel verzorgingsstaat genoemd, is in meer dan honderd jaar opgebouwd door de inspanningen van individuen, die participeren in maat-schappelijke organisaties, en door de emancipatiebewegingen van arbeiders, mannen en vrouwen, jongeren en ouderen, om bescherming te vinden tegen de risico’s van ziekte, werk-loosheid, verlies van partner (door echtscheiding of overlijden) en ouderdom. De belangrijkste terreinen waarop zij zich op richten zijn werk, inkomen, onderwijs, wonen, zorg en welzijn, veiligheid en infrastructuur.

Globaal valt te zeggen, dat de rijksoverheid in het sociaal-economische beleid van de recente twintig jaar de formele ruileconomie heeft willen bevorderen, de formele economie van herverdeling heeft willen terugdringen, de informele gifteconomie te weinig heeft gewaardeerd en de informele criminele economie heeft willen bestrijden. De economie van de beurs is vooral na 2000 vrijgelaten. De op 1 januari 2007 in werking getreden Wet op de Maat-schappelijke Ondersteuning bevat in de hernieuwde opvatting over verantwoordelijkheid een herwaardering van zowel de herverdelingseconomie (door de lokale overheid meer verantwoordelijkheid te geven) als de informele gifteconomie (door vrijwilligerswerk, opvoedwerk en mantelzorg meer te benoemen) als de markteconomie (door bedrijven een rol toe te kennen bij de uitvoering van bepaalde taken, onder het motto dat bedrijven efficiënter en goedkoper zijn).

Actoren in de verzorgingsstaat

In de verzorgingsstaat is er altijd een mix geweest van actoren of handelingsbevoegden voor sociaal-economisch handelen:

  1. individuele burgers in verschillende hoedanigheden (bijv. kostwinner, echtgenoot, werknemer, ouder, familielid, vrijwilliger);
  2. burgers die zich verenigd hebben in maatschappelijke verbanden (bijv. vakbonden, politieke partijen, belangenorganisaties, kerken, besturen op het gebied van zorg, wonen, onderwijs en welzijn);
  3. bedrijven en ondernemingen in verschillende groottes;
  4. overheden (lokaal, provinciaal, landelijk, Europees).

Het barst in de verzorgingsstaat van regels, afspraken, rechten en plichten, die het maat-schappelijk verkeer tussen deze actoren regelen en sturen. Samen ontstaan zo systemen of stelsels van sociaal-economisch handelen.

Beginselen van sociaal-economisch handelen

De vier actoren in de verzorgingsstaat zijn in het algemeen actief op grond van drie beginselen van sociaal-economisch handelen: het particulier initiatief (individu en groepen burgers), het marktbeginsel (bedrijven en ondernemingen) en het beginsel van overheidsbestuur (overheden).
Burgers kunnen met de overheid zaken doen, waardoor er particulier initiatief bestaat met overheidssubsidie (bijv. in de sfeer van onderwijs, zorg en welzijn). De overheid kan met ondernemingen zaken doen, waardoor er overheidsbedrijven bestaan (vooral in de sfeer van de nutsvoorzieningen, maar ook in de zorg). Burgers kunnen met onderneming zaken doen, waardoor er privé-ondernemingen of kleine zelfstandigen ontstaan. Er zijn voorbeelden te noemen, waarin alle vier de actoren samenwerken (mengvorm van particulier initiatief, onderneming en overheidsbestuur (bijv. onderlinge verzekeringsbedrijf, coöperatief bedrijf of waterschap). De coöperatie kan vernieuwd een waardevolle vorm zijn.

Verschuivingen in relaties actoren en beginselen

In de loop van de 20ste eeuw hebben zich verschuivingen voorgedaan in de onderlinge relaties tussen sociaal-economische actoren en beginselen.
In de periode van 1900 tot 1940 lag het accent sterk op het particulier initiatief; de markt en de overheid werden klein gehouden. In deze periode ligt de opkomst va de sociale en politieke emancipatie van de verschillende bevolkingsgroepen, die zich langs politiek-filosofische en levensbeschouwelijke lijnen organiseerden. Centraal in deze emancipatiestrijd staat de gedachte dat mensen als groep of collectief beter kunnen overleven en zich kunnen beschermen tegen risico’s als ziekte, ouderdom, werkloosheid, handicap.
Na de Tweede Wereldoorlog is er in de periode van wederopbouw een heel sterke, centrale rol aan de overheid gegeven. Vanaf de periode 1950 tot 1980 is sprake van een verschuiving ten gunste van de overheid en de markt en ten nadele van het particulier initiatief. In deze periode worden de collectieve volksverzekeringen opgebouwd en de collectieve sociale verzekeringen. Ook het pensioenstelsel krijgt een belangrijke wettelijke basis, met collectieve en private kenmerken.
De verschuivingen zijn ook aan te geven in bepaalde typeringen. Tot aan 1980 werd er gestreefd naar een solidaire samenleving, waarin het beschermen tegen risico’s van ziekte, werkloosheid, ouderdom en verlies van partner voorop stond. Deze solidariteitssamenleving wilde elk mens tot zijn recht laten komen, kende veel rechten toe en deelde dus veel rechten uit. Er kwam ook kritiek: de systemen hielden mensen gevangen, het werd allemaal te duur, de systemen werden allemaal anoniem en er werd volop oneigenlijk gebruik en misbruik van gemaakt.

In de periode na 1980 tot heden is er weer een verschuiving merkbaar ten gunste van eerst de markt en vanaf het begin van de 21ste eeuw het particulier initiatief.
Na 1980 wordt gestreefd naar een participatieve samenleving, en in de 21ste eeuw een participatiesamenleving waarin mensen door participatie aan betaald werk beschermd zijn tegen risico’s van ziekte, werkloosheid, ouderdom en verlies van partner. Ook deze samenleving wil elk mens tot zijn recht laten komen, kent veel rechten toe, deelt veel rechten uit, maar herinnert mensen ook aan hun plichten. Omdat elk mens in beeld is, is er meer oog voor de dilemma’s van de gender rolverdeling. De eigen verantwoordelijkheid en plicht tot participatie komt voorop te staan. Wie rechten wil, moet ook plichten vervullen. Vandaar de herwaardering van particulier initiatief en gedecentraliseerd uitgevoerd overheidsbeleid.

6. Wat is het debat en wat zijn de oplossingsrichtingen?

De wereldwijde financiële kredietcrisis van 2008 en later heeft geleid tot een sterke economische crisis. Er is veel debat geweest over hoe de zaak te redden ofwel op te lossen. Die veelheid in het debat breng ik hier onder tot vijf hoofdlijnen terug.

a. Herstel van de hypotheekmarkten

In eerste instantie is er veel gedebatteerd over de Amerikaanse ‘subprime-hypotheken’ als de oorzaak van de kredietcrisis. Het probleem ligt volgens deze stemmen in hoog rendement belovende financiële producten die via ondoorzichtige financiële constructies gebaseerd zijn op deze hypotheken en hun verzekeringen. Die visie is gekoppeld aan de overtuiging dat door middel van deze producten op de geldbeurs op onverantwoorde wijze ruimte is gegeven aan het najagen van financieel rendement op de korte termijn. De gokkers onder ons hebben teveel ruimte gekregen. De mening is dat de overheid moet ingrijpen, de boel moet corrigeren en op orde brengen, eventueel de schuldigen straffen, en door middel van meer regelgeving en strenger toezicht de ondoorzichtigheid van dit soort producten moet bestrijden.

b. Herstel van de vrije markteconomie

Anderen daarentegen pleiten voor ‘echte marktvrijheid’. Dit zijn de voorstanders van het Angelsaksiche model, dat bijvoorbeeld in de Verenigde Staten en in de wereldeconomie dominant is en waarin het realiseren van aandeelhouderswaarde op de korte termijn centraal staat, met zo weinig invloed door anderen, zoals overheden. Door allerlei oorzaken is het systeem gekraakt en moesten miljarden worden afgeschreven. Geen probleem zeggen de Angelsaksische economen: een gezonde crisis. Het kaf wordt van het koren gescheiden, we leren van de fouten, de gezonde bedrijven blijven over en we kunnen daarna het systeem weer op gang brengen.

c. Herstel van de sociale markteconomie

De economen van het zogenoemde Rijnlandse model of Rijnlandmodel bepleiten herstel van de sociale markteconomie. Door middel van een kleine maar sterke overheid en een sterk ontwikkeld maatschappelijk middenveld worden de scherpe kanten van het kapitalisme weg gevijld, maar blijft de ondernemende kracht ervan behouden. Vooral de Europese overheden hebben gemikt op een herstel van deze sociale markteconomie. Hou het bank- en verzekeringssysteem op gang, sluit de fouten uit, reguleer de inkomens en bonussen, repareer de gaten die in de economie vallen, repareer de banenmachine, hou de sociale vangsystemen voor de mensen overeind. De dominante toon in het debat is meer regelgeving, beter toezicht en meer maatschappelijk verantwoord ondernemen door financiële instellingen en ondernemingen zelf.

d. Op zoek naar een duurzame en solidaire economie

Er is ook een nieuw soort debat gaande: het pleidooi voor de soliditeit of degelijkheid en betrouwbaarheid van de economie. In deze economie is meer voorzorg ingebouwd en meer zorg onderweg, terwijl nazorg bij echte fouten of rampen ingesloten is.
Het Platform Duurzame en Solidaire Economie, dat begin 2009 in het nieuws was met de zogenaamde Verklaring van Tilburg, bepleit deze economische orde waarin sociale en ecologische waarden van meet af aan een meer richtinggevende rol spelen. Vanuit dit Platform wordt ook met belangstelling gekeken naar de ontwikkeling van alternatieve geldsystemen en initiatieven die gemeenschappelijk gebruik willen maken van rentevrij kapitaal.
Er lijkt dus een beweging gaande in de richting van meer duurzaamheid, van meer oog voor mens en natuur, voor sociale en ecologische waarden. In het bedrijfsleven treffen we het fenomeen aan van maatschappelijk verantwoord ondernemen, waarbij ondernemingen de balans zoeken in het omgaan met economische, sociale en ecologische waarden. Deze beweging naar duurzaamheid lijkt de toekomst te hebben! Hoe radicaal duurzaam deze beweging zal worden is de vraag.

e. Ethische bezinning en debat over de waarden van economie

Vooral binnen kerken is veel werk gemaakt van het debat over waarden in de economie. Daarbij zijn de verschillende kerkelijke tradities rond geld en economie, sociaal denken en ethische verantwoord handelen aangesproken. De diverse bijdragen leveren veel gespreksstof op. Zie bijvoorbeeld de Vastenbrief 2009 van de Nederlandse Bisschoppenconferentie, die gaat over vertrouwen en solidariteit in een tijd van crisis. Of op de encycliek van Paus Benedictus XVI Caritas in veritate, die begin juli 2009 is verschenen. Of de encycliek Laudato Si’, die in mei 2015 verscheen. Deze twee pauselijke brieven – meer een boekwerk – zijn de moeite van het lezen en gebruiken waard. Ze leggen vooral een grotere nadruk op gemeenschapseconomie, kringloopeconomie, economie met een goed oog voor mensen en de planeet Aarde.

7. Voortgaand debat waar je zelf ook aan meedoet

Het debat in onze samenleving over hoe de negatieve gevolgen van de wereldwijde economische crisis te bestrijden of op te lossen is een voortgaand proces waarin zeker niet door alleen de politiek of de grote bedrijven het laatste woord gesproken hoeft te worden. Heel vaak wordt het debat ook van onderop gevoerd en wordt gekeken wat een groepje mensen lokaal kan doen. Bij de organisatie van zo’n debat is het belangrijk dat mensen laten blijken wat hun zorgen zijn. Zorgen van mensen die hun werk (dreigen te) verliezen. Zorgen van mensen die ervaren buitengesloten te worden uit de zogenoemde participatiesamenleving. Zorgen over de scheve verdeling van welvaart over onze planeet en in Nederland. Zorgen over de aantasting van het ecosysteem van ruimteschip Aarde.
Mensen die met elkaar in debat gaan ervaren dat zij wellicht een gemeenschap vormen, maar dan wel een met verschillende belangen. Met verschillende meningen. Met verschillen-de prioriteiten. Met spanningen tussen insiders en outsiders, al aanwezigen en nieuwkomers. Je kan bijvoorbeeld het debat rond duurzaamheid terug brengen naar economische, sociale en ecologische sferen. Al pratend merk je wel hoeveel tegenstellingen, spanningen, dilemma’s er liggen tussen de verschillende dimensies. Een spanningsveld waarin we allemaal staan en onze keuzes maken. Via werk en consumptie zijn we allemaal verbonden met het economische systeem. Via familiebanden, wonen, verenigingen, etc. zijn we lid van de sociale systemen. Een (indirecte) rol als aandeelhouder hebben we vaak via onze deelname aan pensioenfondsen en verzekeringen. Meestal hebben mensen zelf ook de beschikking over extra financiële middelen, alhoewel de economische crisis daar in de huishoudens behoorlijk gaten in heeft geslagen. Als bewoners van ruimteschip Aarde in het stukje Nederland zijn we onderdeel van het ecosysteem. Het debat over dit onderwerp gaat daarmee ook over onszelf. Zie hiervoor terug naar de economische orde en de verschillende deelsystemen, die je ook kan invullen vanuit het gezichtspunt van jezelf, de groep waaraan je meedoet, de vakbond, zelforganisatie, belangengroep, kerk of anderszins.

Hub Crijns is directeur van landelijk bureau Dienst in de Industriële Samenleving vanwege de Kerken (DISK),

Klik hier om naar de startpagina te gaan van het themadossier 'Alternatieven voor de huidige economie'.

Vergeten vragen

vergeten-vragenBegin 2016 verscheen van Roelf Haan het boek 'Vergeten vragen - Humanisme in economisch-theologisch perspectief'. Het boek verscheen in 2012 in het Engels onder de titel 'Theology and Economics – The hermeneutical case of Calvin today'.
Aan de Nederlandse versie zijn twee hoofdstukken toegevoegd: over economische doelstellingen en over de verandering die zich volgens Jacques Ellul (1912-1994) de afgelopen eeuw voltrekt in de verhouding van techniek en economie.

Ellul

In het boek vormt Ellul in vergelijking met Johannes Calvijn (1509-1564) een bescheiden tweede gesprekspartner. Het merendeel van het boek gaat over Calvijn. In die zin is de En-gelse ondertitel wellicht meer adequaat. Het is vooral met het oog op de actualisering van de gedachten van Calvijn dat Ellul voor Haan onmisbaar is. Wij leven in vergelijking met de maatschappij waar Calvijn in leefde in wat Ellul de ‘technicistische’ maatschappij noemt, waarin economische groei simpel meetbaar wordt voorgesteld in het Bruto Binnenlands Product (BBP). Voor Calvijn was de relatie tussen economie en welzijn vanzelfsprekend. Wij moeten die vaak weer opnieuw ontdekken, en discussiëren moeizaam over verbreding van het BBP als welvaartsmeter. In die zin gaat het Haan er om ons aan de hand van Calvijn ‘vergeten vragen’ in herinnering te brengen.

Theologie en economie

Haan wil in zijn boek de manier onderzoeken waarop Calvijn zich verhield tot de economische realiteit van zijn dagen. Volgens Haan is Calvijn in plaats van een systematisch theoloog vooral een Bijbels theoloog en een pedagoog. Calvijn was van professie ook geen theoloog maar een jurist. Te midden van de grote veranderingen van zijn tijd duidt hij de dagelijkse ervaringen op basis van een heen en weer gaan tussen Bijbelse verhalen en die ervaringen. Vanuit die duiding wilde hij de christelijke religie institutionaliseren en de maatschappij hervormen. Hij was niet op zoek naar nieuwigheden, maar zocht in de wanorde van de vele veranderingen van zijn tijd naar orde en gemeenschapsleven.
Voor Calvijn is de Bijbelse boodschap een boodschap van geloof, niet van ethische regels of normen voor sociaal leven die vastgelegd kunnen worden in formules. Zijn praktische regels voor economisch gedrag volgen uit de analyse van de concrete werkelijkheid bekeken in het licht van het Woord zelf. Vanuit het verstaan van de Bijbel gaat het er volgens Calvijn om dat we beseffen dat we in een gemeenschap staan. God heeft ons aan elkaar verplicht. God beschermt de weduwe, de wees en de vreemdeling uitdrukkelijk, omdat zij buiten die ‘normale’ wederzijdse verplichting dreigen te vallen. Zij zijn in de Bijbel de meest kwetsbaren en zijn precies daarin de graadmeters voor de kwaliteit van de gemeenschap. Voor Calvijn, zelf in Genève een vluchteling onder vele anderen, is de positie van deze kwetsbaren een belangrijk uitgangspunt van zijn denken en geloven.

Economie als sociaal gebeuren

Vanuit dit Bijbelse verstaan van gemeenschap beschouwt Calvijn economie als een sociaal gebeuren, een intercommunicatie van goederen en diensten, waarbij het welzijn van de gemeenschap in zijn geheel op de voorgrond staat. Kenmerkend voor deze gemeenschap is de specifieke wederkerigheid die Calvijn hierbij voor ogen staat. In deze gemeenschap kan weliswaar rijkdom bestaan als er tegelijkertijd maar het besef is dat wanneer God ons meer goederen geeft dan we voor eigen gebruik nodig hebben, we deze goederen inzetten voor de behoeftigen. Zo duidt hij het als roof wanneer rijken hun rijkdom niet inzetten om behoeftigen te helpen.
Om de economie in die betekenis van sociaal gebeuren goed te begrijpen is volgens Calvijn een heldere analyse ervan een vereiste. Want om de vraag te kunnen beantwoorden hoe de economie in zijn werking bij kan dragen aan de gemeenschap, moet je goed weten hoe de economie werkt. Alleen op die manier kan de economie de plaats zijn waar de christelijke vrijheid gepraktiseerd kan worden: je neemt dan in geloof de vrijheid om de economie met zijn eigenheden te gebruiken met het oog op de heerschappij van God.
In de economie gaat het Calvijn volgens Haan nadrukkelijk niet om het morele maar om het spirituele perspectief. Hij hanteert ‘de gemeenschap’ niet als een blauwdruk voor de ideale samenleving, waarbinnen de economie een rol moet spelen. Hij stelt omgekeerd de vraag naar wat de betekenis kan zijn van economie voor een samenleving waarin het gaat om wederkerigheid.

Solidariteit

Volgens Haan is baanbrekend dat Calvijn als eerste de theologische (naar God verwijzende) basis herkent van economie, als uitdrukking van de solidariteit van mensen en als teken van de spirituele gemeenschap van mensen onderling. Van hieruit is ook zijn positieve spreken over arbeid, geld en rente (met name over productief krediet) te begrijpen, als respectievelijk de concrete fysieke inzet en middelen om deze solidariteit op een billijke wijze (met oog voor ieders belang en dat van de gemeenschap) te realiseren.
Deze solidariteit is uitdrukking van het burgerschap van het Koninkrijk der hemelen. Institutioneel kerkelijk brengt Calvijn dit volgens Haan direct in verband met de opdracht van het diaconaat. Het diaconaat waakt in het kader van de geestelijke dienst van de kerk over de invulling van dit burgerschap zowel binnen als buiten de kerk. In de kerk gaat het daarbij ook om het beheer van het totaal aan roerende en onroerende goederen van de kerk, met het oog op zowel de continuïteit van de kerkgemeenschap als het voorzien in de noden van behoeftigen binnen en buiten de kerk. Dat het beheer van het totaal aan kerkelijke goederen gesitueerd wordt bij het diaconaat, in plaats van de tegenwoordige praktijk van een gescheiden algemeen kerkelijk en diaconaal beheer, past bij de solidariteit en wederkerigheid die Calvijn voor ogen staat. Want precies met het oog daarop vindt de afweging plaats tussen de continuïteit van de kerkgemeenschap én de noden van de behoeftigen.
Volgens Haan is de originaliteit van Calvijn in het helder analyseren van de werkelijkheid van de economie met het oog op een Bijbels spiritueel perspectief in het Protestantisme na Calvijn verloren gegaan. Dit heeft geleid tot een verregaande aanpassing van kerk en theologie aan hoe de economie zich ontwikkelde. Volgens Haan is het tijd om met de originaliteit van Calvijn weer theologisch na te gaan denken over economie met het oog op gemeenschap en solidariteit.

Roelf Haan, Vergeten vragen – Humanisme in economisch-theologisch perspectief, Uitgeverij Skandalon 2016, ISBN 9789492183194, 247 pagina’s, € 22,95.

Trinus Hoekstra, projectmanager bij het Binnenlands Diaconaat van Kerk in Actie

Klik hier om naar de startpagina te gaan van het themadossier 'Alternatieven voor de huidige economie'.

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media