logo-sociale-alliantie6

Een nieuwe kijk op wederkerigheid

wederkerigheid

Voor wat hoort wat! Dat is de kern van de heersende opvatting over wederkerigheid. Het is deze opvatting die het voertuig is geweest om brede steun te krijgen om de verzorgingsstaat strikter en straffer te maken. Oude theorieën omtrent de gift, het geven, kunnen de kijk op wederkerigheid verbreden. Dat biedt groepen die nu met het wederkerigheidsprincipe klein en braaf gehouden worden, kansen om op te staan, erkenning te vragen voor hun bijdrage aan de samenleving en een rechtvaardiger deel van de maatschappelijke rijkdommen op te eisen. Niet in de vorm van een uitkering, maar in de vorm van een leefbaar basisinkomen.

Klik hier om dit artikel te downloaden als pdf-document.

Geven als totaalverschijnsel

Bijna 100 jaar geleden, om precies te zijn in 1923/24, publiceerde de Franse wetenschapper Marcel Mauss een studie over de gift, 'Essay sur le don'. De studie gaat over het geven/ruilen in archaïsche samenlevingen. Mauss probeert alle aspecten van dit verschijnsel in kaart te brengen:

  • het geven raakt alle aspecten van het sociale leven - politiek, religieus, economisch, juridisch, moreel, artistiek;
  • het ruilen doortrekt heel de samenleving – alle individuen en groepen zijn erbij betrokken;
  • het geven komt in alle samenlevingen voor – archaïsche en moderne.

Vanuit deze totaalbenadering van sociale feiten onderstreept Mauss dat de sociale verhoudingen in genoemde samenlevingen vooral gekenmerkt worden door het uitwisselen van gaven: geschenken geven, geschenken aannemen, geschenken teruggeven. Het ruilen van goederen in voormoderne samenlevingen heeft vooral de functie om sociale verhoudingen te vestigen en te bevestigen.

Het geven als sociale kracht

De Franse filosoof Marcel Hénaff grijpt terug op de studie van Marcel Mauss om de sociale kracht van de gave uit te diepen. Hij maakt onderscheid tussen economische en niet-economische gaven. Bij de niet-economische gave onderscheidt hij drie soorten: de ceremoniële, de charitatieve, de solidaire. De twee laatste, de charitatieve en de solidaire gaven, zijn eenzijdig: iemand geeft iets aan de ander. De ceremoniële gave is tweezijdig, wederzijds: mensen geven elkaar geschenken, onverplicht. Hénaff vindt dat alleen de ceremoniële wederzijdse gaven sociale binding tot stand kunnen brengen. Dat geldt niet alleen voor archaïsche samenlevingen die door Mauss werden bestudeerd, maar deze eigenschap van het ceremoniële geven is volgens Hénaff ook van toepassing op moderne samenlevingen. Die ceremoniële gaven geven uitdrukking en vorm aan wederzijdse erkenning en respect en dat zijn de bouwstenen voor de sociale samenhang van een samenleving.

Wederzijdse erkenning

Als er geen wederzijdse erkenning en respect is voor de bijdragen die bepaalde groepen leveren aan de samenleving, staan deze groepen ook zwak in het opeisen van een recht-vaardig deel van de gezamenlijke koek. De strijd van de arbeiders in de 19e en 20e eeuw voor fatsoenlijke beloning en behandeling begon als strijd voor erkenning van de bijdrage die hun arbeid leverde aan de samenleving. Daarom wilden zij meetellen in de samenleving, gelijkberechtigd zijn. Dat abstracte doel werd in de arbeidersstrijd omgezet in concrete eisen met betrekking tot arbeid-, woon- en leefomstandigheden. In de 21e eeuw staan groepen armen die aan de kant zijn/worden gezet om de voortgang/vooruitgang van anderen mogelijk te maken voor een soortgelijke strijd voor erkenning van hun bijdrage aan de samenleving. Datzelfde geldt voor de grote groepen mensen die met onbetaalde zorg en andere verzorgende arbeid de samenleving leefbaar maken en bij elkaar houden. De erkenning van deze bijdragen zet de gevestigde houdingen en verhoudingen in de samenleving onder veranderingsdruk: groepen die nu profijt hebben van deze niet-arbeid van armen en deze zorg-arbeid van met name vrouwen, komen vanuit de erkenning van de waarde van deze arbeid tot de morele erkenning van de aanspraken van deze groepen op een gerechter deel van de gezamenlijke koek.

Veel gaven blijven verborgen

Het principe van wederkerigheid is dat van jou verwacht wordt dat je iets teruggeeft als je wat hebt gekregen. Maar wat als hetgeen je geeft niet als gift wordt ervaren? Dan wordt afbreuk gedaan aan jouw recht op erkenning en je koopt alle kans onderbedeeld te worden. Ter verduidelijking vier voorbeelden.

a. De positieve functies van armoede
In een artikel uit 1972 somt de Noord-Amerikaanse socioloog Herbert Gans 15 positieve functies op die armoede vervult in moderne maatschappijen: nuttig voor de rijken; nadelig voor de armen.

  • Armoede zorgt ervoor dat vuil, gevaarlijk, slecht betaald en geminacht werk gedaan wordt door hen die geen andere keuze hebben.
  • Armen zorgen er onbedoeld voor dat rijken van hun activiteiten kunnen profiteren teneinde zich het leven te veraangenamen. Zo geven lage lonen bijvoorbeeld: goedkope huishoudelijke hulp; meer opbrengst uit investeringen; hogere banktegoeden; de mogelijkheid van dure hobby’s.
  • Armoede geeft een aantal beroepsgroepen een grond van bestaan: politie, justitie, welzijnswerk.
  • Armen kopen spullen en diensten die anderen niet (meer) willen, variërend van afgedankte kleren tot weinig bekwame dienstverleners.
  • Door armen bestraffend een stempel op te drukken van lui en oneerlijk worden bestaande normen gelegitimeerd en worden heersende groepen afgeschermd.
  • De ‘echte’ armen (zieken, bejaarden, gehandicapten) aan wie een recht op ondersteuning toegekend wordt, bieden mogelijkheden om joods-christelijke ethiek en barmhartigheid ten toon te spreiden.
  • De rijken kunnen verboden praktijken (druggebruik, alcoholisme, seksuele uitspattingen) op de armen projecteren.
  • Armoede is de garantie voor het hebben van de hogere status van niet-armoede.
  • De armen bevorderen de carrièremogelijkheden van niet-armen, omdat ze niet meedoen in de concurrentieslag voor goed betaalde banen.
  • Armen zijn niet alleen een werkterrein voor ‘sociale’ controleurs, ze bieden ook de oude aristocratie kans om het bewijs te leveren van hun maatschappelijk nut via fondsen en welzijnsstichtingen.
  • De armen hebben een belangrijke culturele functie, in die zin dat rijken door het uitbuiten van armen hoogwaardige cultuurgoederen tot stand kunnen brengen (piramiden, kastelen, tempels).
  • De cultuurgoederen van de armen worden ofwel gediscrimineerd door de rijken ofwel geannexeerd (jazz, blues, spirituals, countrymuziek, literair werk).
  • De armen leveren aan politieke groeperingen symbolen om zich mee te identificeren (de onderdrukten voor de socialisten) of om te bestrijden (de werkschuwe klaplopers voor conservatieven).
  • De economische en politieke kosten van sociale veranderingen (bijvoorbeeld massale ellende bij industrialisering) kunnen afgewenteld worden op de machteloze armen.
  • In politieke debatten wordt veel gepraat over armen, maar de armen zelf komen in de politiek niet aan het woord, worden uitgesloten of wenden zich af van de politiek. Dat begunstigt de middelbare en hogere groepen en stabiliseert de bestaande maatschappelijke verhoudingen.

b. De waarde van onbetaalde (zorg)arbeid
Marilyn Waring, een voormalig parlementslid uit Nieuw Zeeland, schreef in 1988 een boek met de titel 'If Women Counted'. In dit boek stelt zij het gangbare economische denken over productieve arbeid ter discussie. Op een plastische wijze wordt de probleemstelling van het boek duidelijk gemaakt. Waring beschrijft hoe Tendai, een jong meisje uit Zimbabwe, de hele dag druk in de weer is met het halen van water, het bereiden van voedsel en het zorgen voor haar jongere zusjes en broertjes. Toch staat Tendai in de gebruikelijke economie te boek als onproductief, werkloos en inactief. Hetzelfde geldt voor Cathy, een huisvrouw uit Noord-Amerika, die dag in dag uit druk is met huishoudelijke arbeid en zorgarbeid: ze maakt voedsel klaar, dekt de tafel, zet het eten op tafel, wast, strijkt, poetst, betaalt rekeningen, verzorgt de kinderen en speelt met hen, maakt de bedden op, geeft de planten water, etc. Kortom, heel haar dag is gevuld met arbeid die in de gebruikelijke economie te boek staat als onproductief. Cathy is derhalve economisch gezien werkloos en inactief. Heel anders is het gesteld met Ben, een beroepsmilitair, wiens taak het is om urenlang in een lanceerinrichting onder de grond klaar te zitten om een eventueel bevel tot vuren uit te voeren. Dat is betaald werk en economisch gezien is Ben actief. Zijn werk heeft waarde, het draagt bij aan de groei van de economie en telt mee voor de nationale welvaart. Dat economisch meetellen geldt ook voor activiteiten van Mario, die in Rome drugs gebruikt en verhandelt. Zijn activiteiten worden niet formeel geregistreerd, maar van het geld dat in de informele sector omgaat, wordt in veel landen een schatting gemaakt en het wordt meegeteld bij het vaststellen van de nationale welvaart. Volgens de regels van de gangbare economie werken Ben en Mario, terwijl Cathy en Tendai niet werken. Waring merkt op dat velen met haar van oordeel zullen zijn dat Cathy en Tendai wel degelijk werken en economisch productief zijn. Maar dit oordeel wordt niet onderschreven door de theorie en de praktijk van de gangbare economie. Waring tekent bezwaar aan tegen deze gebruikelijke economie. In haar boek pleit zij ervoor dat het werk van vrouwen voortaan wordt meegeteld in de economische statistieken waarmee landen hun welvaart berekenen. If women counted: als vrouwen eens zouden tellen en zouden meetellen!

c. Economisch succes is geen individuele verdienste
In een studie over solidariteit in de moderne maatschappij wijze de Duitse sociologen Hondrich en Koch er op dat het geen puur individuele verdienste is als mensen economisch succesvol zijn en rijkdom verwerven. De mogelijkheden daartoe worden sommige mensen geboden door een maatschappij die daarmee tegelijkertijd andere mensen relatief benadeelt en depriveert. “Een maatschappij die geen sociale benadeling en sociale zwakte toestaat, biedt ook geen ruimte voor succesvolle ondernemers, befaamde wetenschappers en mensen die van hun rijkdom genieten. In die zin zijn de harde werkers en de genieters afhankelijk van de sociaal zwakken en gefrustreerden. Bekwaamheid en rijkdom zijn slechts schijnbaar of liever gezegd slechts ten dele de verdienste van individuen; ze zijn veeleer het resultaat van een bepaalde samenlevingsvorm. Daarom moet de samenleving er ook een claim op leggen.” (p. 41)
Dit inzicht werpt een ander zicht op de gevraagde solidariteit. Die is niet in de eerste plaats een zaak van gevoelens van medemenselijkheid of een kwestie van het brengen van persoonlijke offers. Solidariteit is op de eerste plaats een welbegrepen prijs voor een samenlevingsorde die veel mensen ontplooiingskansen biedt. Zo'n benadering zou een aanzienlijke stijging kunnen bewerkstelligen van de mate waarin mensen belast kunnen worden met solidariteitsbijdragen voor het behoud en het herstel van sociale voorzieningen. Op de suggestie om de solidariteit in de samenleving te verhogen in plaats van te verkleinen, kan de tegenwerping komen dat we in Nederland afhankelijk zijn van het buitenland, dat we met handen en voeten gebonden zijn aan een economie die steeds meer een wereldwijde samenhang heeft gekregen. Anders dan veelal wordt bedoeld, pleit deze verwijzing naar de wereldsamenhang in onze ogen juist voor een vergroting van de solidariteit. Elke economische handeling maakt deel uit van het geheel: wat je hier als winst boekt staat elders als verlies te boek. Waar zich iemand egoïstisch verrijkt, ontstaat elders armoede. Waar grondstoffen worden verkwist, ontstaan schaarste en prijsstijging. Waar het milieu wordt overbelast, ontstaat onherstelbare schade die gevolgen heeft voor de toekomst. Waar overvloed heerst, komen mensen van elders binnen. De Duitse econoom Udo Herrmannstorfer spreekt van tegenboekingen. Ze worden niet op papier aangebracht, maar slaan neer in de levens van mensen, in geleefde werkelijkheid. De vergroting van de ongelijkheid en het gebrek aan solidariteit brengen ellende en vernieling. Dat slaat uiteindelijk terug op degenen die dit veroorzaken. Als we hierin verandering willen brengen gaat het om meer dan het bieden van hulp voor het welzijn van de enkeling. In de economie zèlf moet het belang van allen tot ontplooiing komen.

d. De productiviteit van het ‘niets-doen’
De gangbare economie zou zich moeten bevrijden van het veel te enge productiviteitsbegrip waarin ze zichzelf sinds Adam Smith heeft opgesloten. Dat zou ruimte scheppen voor het ontwikkelen van een ander, een breder begrip van arbeid. Kwalificaties als 'hoogproductief' en 'laagproductief' - als ze al zouden worden gebruikt - zouden op een geheel andere manier worden toegekend. Het 'nut van rustig thuis zitten' zou worden onderkend en gewaardeerd. In het dagblad Trouw van 13.10.1994 werd dit treffend verwoord door Selma Schepel. "Waarom worden mensen opgejut willekeurige baantjes te ambiëren als inpakster, zonnebankmonteur of spuitbussenverkoper? Een buurman die onlangs zijn 25-jarig jubileum als principieel bijstandstrekker vierde, heeft daar belangrijke argumenten tegen. Hij is iemand die puur door zijn aanwezigheid in dit bestaan voor zijn omgeving van groot nut is. Door de tijd die hij heeft is hij zeer belezen, en hij is altijd thuis voor een goed gesprek. Zijn gedachte is: 'Wie rustig met een uitkering in z'n huisje zit, kost en vervuilt veel minder dan iemand die een groot salaris verteert. Een uitkeringstrekker hoeft niet met z'n auto over de wegen te scheuren, ongelukken te veroorzaken, in vliegtuigen de lucht te vervuilen. Wat de verplaatsingswaan werkelijk kost, is veel meer dan men ervoor betaalt. Met angstaanjagende frasen wordt het economische-groeidogma geloofwaardig gehouden. Maar elke baan erbij betekent weer iemand erbij die een auto moet. Het is ook mijn wereld, de bossen zijn er ook voor mij, maar de voortjakkeraars beslissen zonder mijn toestemming dat de natuur kapot moet. Die uitkering is eigenlijk een afkoopsom. Ik bezit geen vierkante centimeter grond, leef zo zorgvuldig mogelijk, maar de lucht die ik inadem is al vervuild. De maatschappij koopt haar schuld tegen mij af met in feite een fooi, zodat ze haar gang kan gaan met alles wat mooi en stil is te vernielen.”

Geen uitkering maar een basisinkomen

De hierboven uiteengezette kijk op zaken werpt ook een andere blik op de invulling van wederkerigheid. Veel werklozen en uitkeringsgerechtigden die nu op vriendelijke of indringende wijze aangesproken worden op het leveren van een tegenprestatie voor hun uitkering, hebben veelal deze tegenprestatie al geleverd. Het ogenschijnlijk niets-doen van deze mensen blijkt zeer productief voor de weldoeners. Deze mensen ondanks deze ‘productiviteit van het niets-doen’ de plicht opleggen tot het leveren van een tegenprestatie, maakt van deze plicht een instrument van vernedering van de armen. Het is gerechter en het strookt beter met de plicht van de samenleving om een ieder sociale grond rechten te garanderen om de ‘niet-arbeid’ van deze mensen te erkennen via het onverplicht beschikbaar stellen van een leefbaar basisinkomen. Het verstrekken van een uitkering is een wederkerigheid die mensen ondergeschikt maakt: mensen zijn verplicht een tegenprestatie te leveren voor het verkrijgen en behouden van een uitkering. Het beschikbaar stellen van een basisinkomen is een wederkerigheid die mensen als gelijken erkent en naast elkaar plaatst: ook dat vraagt om een antwoord, maar dat wordt gegeven in de vorm van een onverplichte en belangeloze inzet voor de samenleving.

Panningen, 10 december 2017
Raf Janssen

Voor deze bijdrage is gebruik gemaakt van onderstaande literatuur:

  • Frank Adloff, Steffen Mau (Hg.), Vom Geben und Nehmen. Zur Soziologie der Rezi-prozität. Campus Verlag, Frankfurt, 2005
  • Herbert J. Gans, The Positive Functions of Poverty, American Journal of Sociology, Vol. 78, No. 2 (Sept. 1972), pp. 275-289
  • Marcel Hénaff, Die Gabe der Philosophen. Gegenseitigkeit neu denken. Transcript Verlag, Bielefeld, 2014
  • Udo Hermannstorfer, Scheinmarktwirtschaft. Die Unverkäuflichkeit von Arbeit, Boden und Kapital, Verlag Freies Geistesleben, Stuttgart, 1991
  • Harry Hoefnagels, Een eeuw sociale problematiek. Alphen a.d. Rijn (3e druk), 1974
  • Otto Hondrich und Claudia Koch-Arzberger, Solidarität in der modernen Gesellschaft, Fischer Verlag, Frankfurt a.M., 1992
  • Marilyn Waring, If Women Counted; a new feminist economics, Harper, San Francisco, 1988.

Klik hier om naar de startpagina van het themadossier 'Geven en wederkerigheid' te gaan.

Afdrukken

Deel deze pagina via sociale media

logo armoede live 10jaarlater

logo expeditie sociale cooperatie

Adres

t.a.v. Amel Namane/ Sociale Alliantie
p/a FNV
Correspondentie per mail heeft de voorkeur:

mailadres2

Volg ons op sociale media